Mijn ouwe lui moesten naar Zwolle voor een spuitje en iemand moest mee. Dat deed ik, want ik ben zo flex als de pest en help graag. Ruim van tevoren hadden we afgesproken, het is dan ook een halve militaire operatie, je kunt daar niet als een losse, tijdloze vogel te laat aan komen fluiten.
Onderweg ging het over die zwans van Rutte, het hele zwikkie verdiende een spuitje volgens de pater familias, ik wist haarfijn wat hij bedoelde. Ook had ie vernomen dat er teveel dezelfde type lullo’s in het kabinet zaten. Allemaal alfa’s, alleen Wiebes was een bèta figuur, maar die telde niet volgens zijn gamma talent. M’n moeder zag een alpaca en ik niet. Die Omtzigt was pas een goeie kearl vervolgde m’n pa, ik beaamde dat en bromde ‘jammer van dat christelijke…’
Het weer kwam voorbij, enkele zieken, m’n rijgedrag en gelukkig de wolf; altijd een fijn onderwerp. Die was weer eens gespot, dit keer in de buurt van een kinderboerderij. Een gans had geen veren meer aan z’n gat en een schaap lag met z’n poten in de lucht. De darmen leken nog te bewegen, als een lange bloedworst glom het blauwig in het malse gemaaide gras. De schommel op de kinderboerderij stond er desolaat bij en schommelde niet. Gezellig, ik zag het op RTV-oost die bij m’n oude lui altijd aan stond.
Ik reed binnendoor en stuurde via de Oude Twentseweg de Berkendijk op. De liedjes op de radio waren niet roadproof, het plastic geleuter van de deejay paste prima bij de ditjes en datjes en het zweet brak me uit, uit met dat kreng.
Bij de IJsselhallen leek het alsof de fanclubdag van een volkszanger met aids was afgelast ivm een bommelding. Nou, dat bommelding zag ik vier keer, een machtig ronde verkeersregelaarster die mijn auto het ruitenwisser-sop uit de motorkap deed sproeien. Omdat ik raar dwars ben en bijvoorbeeld de gewoonte heb om geen richting aan te geven wanneer niemand voor of achter me rijdt en het liefst midden op de weg rij, ging ik rechts waar ze ons links wilde hebben. Ik zag haar frustratie maar die slikte ze rap toen ik uit de auto stapte om me even uit te rekken.
M’n pa foeterde en zocht z’n muilkorf, m’n moeder checkte de paperassen en ze waggelden als vee richting de poort van de IJsselhal. Die hal kende ik vooral door de rock & roll, naast de tap en de boerendochters besnuffelden we er de Golden Earring, Metallica, Dolly Parton, Motörhead en Slayer, om er maar wat te noemen. De sappigste herinneringen kukelden door m’n kop, of ik wilde of niet. Ik had er zelf ook een paar keer gespeeld, een galmbak die rook naar bier, zweet en mest. Geen wonder want het was sinds 1308 de plek waar in de oude Hanzestad de veemarkt georganiseerd werd, elke vrijdag van de week; vaste prik.
Ik trok me terug in de wagen want er woei een noordenwind waar ik geen zin in had. Het reed aan en af en het was maar goed dat het woord ‘vergrijzing’ nog mocht. Je zou geen ander woord kunnen bedenken voor datgene wat ons allen te wachten staat, mocht je zo oud worden. Ik dacht al rap minder aan die eventuele fanclubdag want ik zag weinig gezelligheid. Het leek eerder op een fanclubdag waarop de ster bezweken was tijdens de signeersessie, verwilderde koppen, druktemakerij en angst gecombineerd met opluchting. De verkeersregelaarster negeerde me bewust, ze zag me zeker maar gaf zich professioneel over aan haar taak. Ik zag een stuk of 13 reflecterende mensen, honderden hekken en woest veel lelijke autootjes. God, de mens…wat een kudde.
Ik zocht nog even een andere zender maar vloog van de ene bagger in de andere, tot ik verpozing vond in mijn telefoon. De social media ontweek ik en ik checkte of ik de ‘Eagles in concert’ nog zo goed vond als afgelopen nacht. 1973, BBC en de cowboys in bloedvorm. De oordoppen diep in, het raam iets open en de stoel achterover. Ja, ook nu vond ik ze beregoed.
Ik werd ruw gestoord door een vage kennis die me herkende aan m’n oude auto. Dat zei hij, ik trok m’n doppen uit en deed het raam verder open om te horen wat er loos was. Niets, dus…
Na een half uur kwamen m’n ouwe lui uit het megalomane spuithok lopen, soms zag je in een glimp dat ze nog steeds wijs met elkaar waren. Het tafereel deed me denken aan een rampgebied waarin we opgeslokt waren en ik was het meer dan zat, ik wilde weg uit deze vibe en terug naar de prairie.
Het was m’n pa machtig meegevallen zei m’n moeder. Aardige lui ook, tjonge. Ze vonden het net als m’n ouders stom dat ze niet tegelijk aan de beurt konden komen. Nu moesten ze vier keer op en neer kachelen. Ik trapte ‘m hard aan en jakkerde als in een botsauto door de hekken en de organisatie. Toet-Toet, altijd even aardig blijven. Ik was wat opgefokt door het evenement en mompelde tussen de chit-chat en de smalltalk door dat ik steeds harder twijfelde over de inenting en al dat gedonder. Plots was de wind niet alleen vanuit het noorden voelbaar, blijkbaar ben je een halve NSB’er wanneer je twijfelt over deze snelgaarpan die in handen is van schimmige roergangers. Ondertussen checkte m’n moe een keer of tien of m’n pa zich wel goed voelde en we suisden richting Luttenberg.
Een hele operatie in deze muffe periode waarin tijd nauwelijks voelbaar is en de boel aan banden is gelegd. Ik reed midden op de weg en draaide het raam open. M’n arm voelde de lente die wanneer de zon doorbrak wel degelijk thuis gaf. De wereld was een gekkenhuis geworden.
Bij m’n ouders dronk ik sterke koffie en at ik roggebrood met komijnekaas. De ditjes en datjes waren nog niet op en ze laaiden nog even hoog op toen een paar tantes binnenkwamen. M’n pa bromde over smerige katten en joeg er eentje van de broodplank.
De zon brak door en mijn tweede kop koffie dronk ik buiten alwaar ik zag aan de bomen hoe hard de tijd ging. Ik voelde het naar de knoppen gaan. Een spuitje was zo gek nog niet.