Het blinde varken stond in de bushalte, een volle tas van Appie stond naast haar varkenspoten op de natte tegels. Hij vroeg of hij even bij haar onder de paraplu mocht maar kreeg een por. Zeiknat stond hij zich uit te deuken nadat een auto achteloos door een plas reed. Die waarin hij nog net zag dat z’n nieuwe jas hem voor geen meter stond. Hij raapte z’n bril op en zag een briefje van 100 onder de naaldhak van de bushalte-terror. Alsof er niets aan de hand was kwam hij in de benen. De hippe walkman die je vaak bij trendy Aziaten zag bungelde triest om z’n nek, hij leek er geen spier groovier door. Hij leek eerder op een halve gek, een hond met een bril. Ook zijn gympen waren meer Scapino dan ghetto.

Het blinde varken kreeg telefoon en ze klopte haar paraplu uit, een krom verfrommeld omaatje kreeg de volle laag. Haar hoofdkapje snoerde haar gezicht bijna uit beeld maar het was goed te zien dat ze niet blind was en ze deed een stap opzij. De telefoon kreeg er flink van langs, het zwijn tetterde in het horizontale apparaat alsof ze Remi was. Ze moest iets parkeren, ergens een klap op geven, iets over het weekend tillen, ergens op schieten en iets over de schutting gooien, hij wist wel iets. Ze wilde ook iets tegen iemand aanhouden tijdens een meeting waar ook gespard werd op een klankbord en ze wilde sowieso die meeting inschieten om de prio’s te tackelen. Ik hoor wat je zegt maar….Oh kut, nu moest ze ook nog ergens een plasje over doen voordat ze op een gong kon slaan. Hij kon alleen maar aan een vleeshaak denken.

De bus was laat en de waterkou griefde hem de barsten in z’n kop. De enige beschutting was een hoekje met plek voor twee op een plastic bankje, daar zaten er drie. Pubers, dicht opeen gepakt en sacherijnig in hun eigen kutleven. Allen in zichzelf, behalve de kleine verkreukelde vrouw en hij. Nou ja, zij in haar transparante kapje en hij in een cocon van zelf verkozen verstotenheid. 

Het blinde varken had alle ruimte nodig en parkeerde zichzelf als het belangrijkste wezen op aard. Het woei Hollands en de lucht was grijs, ‘nee okay’ kwam bijna in elke zin mee naar buiten. Ze knorde maar door over targets, haar holle managementjargon van planeet proleet schalde dominant door de tragische scène. Nee okay, ze keek voldaan rond maar zag niemand want ze was zelf vooral iemand. Bibberend kreeg hij het idee dat ze Mark Rutte aan de lijn had, een soort collegaatje. De blinde zeug kon ook maar zo een zus van onze sneue koning zijn, bedacht hij zich opeens. Onze koning, the lucky bastard, het feodale overblijfsel in een oranje dino pakje. Wat een leven…

Net toen hij doorhad dat het bushokje voorzien was van een Sloggi reclame kwam de bus eraan denderen. Had ie dat maar eerder gezien, dan had hij nu minder zin in een slemppartij gehad. 

De buschauffeur had een snor en een lila stropdas waarmee je uit een gevangenis kon klauteren. ‘Goedendag’ zeggen deed hij standaard en hij meende het. Het pedante, blinde varken tetterde door terwijl ze twee zitplaatsen in beslag nam zonder notie te nemen van haar omgeving. Aanmatigend en volledig in haar sijpelende noppen bleef ze gewichtig doen, iets wat niet zo moeilijk was. 

Misschien moest hij zich wat minder van zulke varkens aantrekken, hij vrat zich te vaak op waardoor z’n hele gemoed aan barrels werd gejakkerd door andermans megalomane ego. Maar toch, hij was ergens ook blij dat hij er nog oog voor had, het maakte hem anders en hij zag het als een waarschuwing. Zodra hij het niet meer zou zien was hij vast net zo geworden, dacht hij terwijl hij aan de reling hing. Dan mochten ze hem met een grote tuurhamer voor z’n kop rossen, dat had hij z’n naasten vaak opgedragen. 

De bus was een vochtige, volle bak met gretig bezette zitplaatsen. Een anonieme zombie-wereld vol doffe levens die voorbij gingen en weer kwamen. Al deinend zag hij het bushokje achteruit glijden. Het biljet van 100 lag in de goot, daar waar poen eigenlijk hoorde, hij haalde zijn schouders op en bleef cooler dan zijn looks. Hij vertrouwde op karma en zijn kachel en kreeg trek in macaroni.