Mensen zijn nieuwsgierig, en dat moet ook. Nou ja, moeten, het is de bedoeling dat we dat zijn anders komen we geen steek verder en zijn we een evolutionaire pauze. Als kind was ik onbevangen, blanco en blij en was ik nieuwsgierig naar de gekste dingen. 

Vaak dacht je ineens na over iets vanzelfsprekends, de jurk van ome euh tante Herman, zwarte Piet, de naald in een groef, stroom uit een stopcontact, een lama tussen de koeien, water uit de kraan, gelatine, diesel, baby’s maken enzovoorts. 

Op een gure herfstdag kreeg ik een opdracht. Het regende en ik had een heel filmdecor gebouwd van Playmobil, daar kon ik ook als tiener bellenblazend mee bezig zijn. Cowboys tegen indianen, ik was altijd voor de indianen. Ik had meer cowboys maar ik maakte van de vrouwtjes die ik kreeg indiaantjes. Bepaalde categorieën vond ik geen flikker aan, ziekenhuis personeel of vliegveld volk idem dito.

Van het Palmpasen-takje achter het kruisbeeld plukte ik de blaadjes die opgedroogd en hard waren. Die kleurde ik met stiften en drukte ik met kneedgum achterop de kop. Vanuit plantenbakken en de hondenmand kwamen ze de blanke bezetter bestormen. Ik denk niet dat ik er geluiden bij maakte, dat manifesteerde zich in m’n kop. Booties, een Manchesterse broek, een schipperstrui en een pispotkapsel van Jan Otten. 

Ik kreeg een tas van de Hema in m’n handen gedrukt en die moest ik naar tante Natie brengen. Een woest lelijke tante van de koude kant, uit Marienheem, het kon haast niet anders. Ik had ome Gait geregeld bekeken, ook van dichtbij, hij was volgens mij geen lelijke kerel. Ik wist nooit of je dat als hetero kon zien, wat ook een vanzelfsprekendheid was waar ik nooit over nadacht. Ome Gait had toch goddomme wel wat anders kunnen krijgen hoorde ik m’n moeder wel eens zeggen, en ik begreep haar. Ach, als het hart maar goed is, zei m’n pa dan. Mijn ooms had ik eens horen zeggen dat ze botergeil was, en dat dat het hem deed. Ik had geen idee wat ze bedoelden, totdat ik Spetters zag. 

De Hema-tas was loeizwaar, alsof er bowlingballen in zaten van Bowlingbaan Jansen. In Lemelerveld kon je bowlen en Jansen had beruchte zware ballen, waar alleen echte kerels mee konden zwiepen. En tante Herman natuurlijk. Mijn moeder gaf me nog een gewichtige boodschap mee, ik mocht niet in de tas kijken… ‘Weurumme nie’’ heb ik vast gevraagd en ‘deurumme nie’’ was waarschijnlijk het antwoord.

Via de Elskampweg de Lemelerweg op. Simca’s, Peugeots, Datsuns Mercedessen en Opels zag ik geparkeerd staan. Het was zaterdagmiddag en nog geen halve kilometer lopen, het zou weldra als een kruistocht voelen. Ik liep wat met de benen uit elkaar zodat ik stappen kon maken, de zware tas had ik met twee handen vast en bungelde zwaar tussen m’n benen. Ik was sterk, een pindakaas, spinazie en balkenbrij product met flinke genen en wisselde wat af. Links, rechts en riep ‘moj’ naar Mies van de Smid waar we altijd verse melk kochten, zo uit de melkbus. De tas was een paar slagen gedraaid en wilde telkens terug draaien in z’n fabrieksuitvoering. ‘Je mag er niet inkijken’, tering. Wat zou er te verbergen zijn, zouden ze handelen in drugs of foezel. Of in baby’s of radioactieve accu’s… de inhoud beukte me tegen m’n schenen en ik was m’n nieuwsgierigheid niet de baas. Het boeide me ook niet, ik bepaalde zelf wel wat ik mocht. Op de hoek liet ik de tas terugdraaien en ik stak zonder te aarzelen m’n kop erin. Godsalderjezus, ik schrok me dood, een vlaag van walging stokte m’n adem. Ik voelde kokhalzen aankomen door de lucht en de aanblik van horror. Twee enorm dode ogen keken me aan. Met treurige wimpers en een zachte wroetsnoet met sprieten, daarnaast zag ik hetzelfde maar dan andersom. De afgehakte kant, paars, wit, rood, roze en complex. Holle aders, bungelende spieren, en botten als gladde kiezelstenen. Huid en vet als roze kikkerdril lubberde langs de randen. Door het licht dat door de tas scheen zag ik op de bodem een plasje bloed, scharlaken en dik.

Ik slikte m’n zuurbrand weg en vermande me snel want ik voelde de drang om me er rap van te ontdoen. Gelukkig was ik al een echte kearl en dacht ik aan bowlen. Met de zwaarste ballen liep ik ook al te showen, de laatste keer dat we bowlden tijdens een 12-en-een-half-jarige bruiloft had ik er m’n nichtje nog mee versiert. Die gedachte deed me herpakken en ik hield de tas met horizontale arm van me af, ik liep op een draf. Alsof ik te laat was in de klas van meester Holtslag, de klootzak op wie ik later als ik groot was zeker wraak zou nemen. Ik had al eens gedroomd dat ik hem met een stoeptegel voor z’n sputterbek had geslagen, recht voor z’n gore, glazige vissenkop voor.

Voor ik bij tante Natie was kon ik me niet bedwingen om nog een paar keer te kijken. De roze snoet zag eruit als een grote borstplaat of een glacékoek. Het voelde als koude klei maar ik kon mijn vinger er niet in drukken. Tering, hoe kwam mijn ma daaraan, vast van Koks’ Harm, die slachtte illegaal had ik wel eens gehoord. Hij was pas nog op de koffie geweest, een luidde kerel, een soort Johnny Cash met een overall aan, met een brede leren riem om z’n middel en brillantine in z’n strak achterover gekamde haar waar telkens een pluk van op krulde. Hij kwam altijd fluitend binnen met zijn klompen gewoon aan. 

Zou m’n tante een nieuwe kop krijgen? Dat was goddomme wel nodig zeg, ik kwam achterom maar schrok me elke keer weer te pleuris van die onaangename priemende rotkop. Een rollade van een wijf. ‘Zo was ie doar wè? Ik denk hij is verdwaalt.’
Was het maar waar, dacht ik.
‘Geef eens hier’ ze griste me de tas uit m’n handen en heeft vast gevoeld dat de handvaten warm waren van zweet. ‘Oh kiek, wat een mooi duo’ zei ze verkneukeld, dat gevoel kreeg ze vast ook wanneer ze naar haar trouwfoto’s keek.

Ik sloeg een glas ALDI cola af en deed me te goed aan een paar blauwe smurfen vol gelatine. Ik had uit gewoonte ‘ja’ gezegd maar ze smaakten nergens meer naar. Op het gasfornuis stond een lomp grote pan te pruttelen, zo’n pan waar ik in Kuifje wel eens kaki ontdekkingsreizigers of missionarissen had zien zitten, met dansende neusbot-dragende negertjes eromheen. Alsof iemand trek had in die fletse drap die van de botten droop.

Waar is het voor? Vroeg ik schaapachtig en werkelijk nieuwsgierig. Er schoten verschillende scenario’s door m’n mensenkop, flitsen van voodoo en fetisjisme verdrong ik door aan kopkaas te denken. ‘Veur de balkenbrie natuurlijk’, tetterde tante Natie. De balkenbrij? Dat spul wat ik op zaterdag vaak kreeg en met tegenzin opvrat? Op wit brood waar jus of sap in trok? Met die metalen penetrante zware geur? Die me nog dwars zat wanneer ik me tijdens de mis van half zes stierlijk zat te vervelen? Die zelfs de dorst op Annelie uit de Wispelweg leste? 

Gadverdamme, godver, ik voelde me beet genomen en tante Natie dacht dat ik de blauwe smurfen niet lekker vond. Met dezelfde hand waarmee ze de kop bij de hals had gepakt bood ze me een verse smurf aan. De kop lag op het aanrecht en een paar bromvliegen landden op Knorretje. Ik sloeg de smurf af en zag de gele plakslierten vol vliegen in de keuken hangen.

‘Leg je die er als garnering naast of…’
Tante Natie lachte en ik zag haar kunstgebit een halve pirouette draaien. ‘Nee joh, die kook ik en dan draait ome Gait er worst van, lakker joh. Zeg je moe maar dat ik wel bel wanneer het klaar is’. 
Ze haalde kop twee eruit en pakte het beest bij de snuit, ‘koetsjie koetsjie’  zei ze voor de grap en wreef over de bles alsof het haar baby was. ‘Moet je de tas nog weer mee?’ Ik zei ‘neuh, dat hoeft niet’ en maakte aanstalten om het beklemmende morbide rijtjeshuis te verlaten. Even werd ik afgeleid door een kalender met een akelig lekker wijf erop die miss Augustus heette. Ome Gait was een smeerlap zei m’n moeder wel eens, nou ik weet niet wat ik smeriger vond. Miss Augustus had glimmende tieten en een zwarte dot dons in haar kruis. Wat zou zich daar toch onder verstoppen. 

Thuis waste ik m’n handen, zette ik m’n booties bij de kachel en ging ik verder in m’n Playmobil-avontuur. Het avontuur leek kinderspel door de tas met koppen en ik raakte niet meer in de flow van m’n fantasie. Ik kreeg wat trek en rook de keuken meer en meer. M’n pa kwam binnen en rook naar zotte, garagezeep en benzine. ‘Woi een plakkie?’ ‘Oh lakker.’ De witte stoete van bakker Ramaker was vers en smaakte met Nutella het lekkerst. 

Die avond sloeg ik de balkenbrij af en vroeg m’n familie zich af of ik niet helemaal lekker was. Ik speelde slim mee en hoefde lekker niet naar de kerk. Het huis was fijn warm toen de rest opgedoft richting de Roomse kermis toog, ik haalde de Nutella en de oude kaas van stal en at een stapel boterhammen terwijl de cowboys met de poten in de lucht lagen. Ik hoorde mezelf oewoewoewoe roepen en zou nooit meer balkenbrij vreten. Sommige dingen vreet je en sommige dingen niet. 

De nacht daarop, na de Ted de Braak show, wat shandy, paprika chips en de tweede Van Halen plaat integraal tot me te hebben genomen met een warme Philips koptelefoon, sliep ik diep tussen de posters in m’n hol. Ik droomde plots en liep met een zware tas in de kerk en ik keek erin. Daar keek de kop van tante Natie me aan en het leek of ze nog leefde, zoals het lijf van een koploze kip. Ik greep haar met twee vingers in haar neusgaten en gooide de vlezige inteeltkop als een bowlingbal zo op het altaar. Daar waar de pastoor als een satansknecht zijn riten bezwoer. Toen ik de andere kop greep en ik m’n hand diep in de afgesneden hals stak schrok ik wakker, ik zag m’n eigen kop en kon hem bespelen als een marionet met de vingers in m’n bek. ‘Moj Prønkie, goed te passe?’ liet ik me roepen. 

Ik trok m’n beddengoed in fatsoen en knipte m’n zaklamp aan onder de dekens. M’n verse Lucky Luke rook nog naar nieuw en ‘De strop van de gehangene’ had ik in no-time uit. ‘De zwarte heuvels’ lag op m’n nachtkastje want de Sallandse heuvelrug alleen was niet genoeg, helemaal niet voor een koppensneller in spe. Dacht ik even.