Zo’n pijl en boog, dat schiet best lekker maar echt raak schieten ho maar. Een katapult of een slinger idem dito, primitieve wapens voor onbenullen of specialisten in de prehistorie. Over een speer of een vuistbijl maar te zwijgen. Mensen en vooral mannen, mochten ze daar nog toe gerekend worden, willen graag mikken. Met een bal, kogel, kwast, drumstok, pijl, stuur… Mikken en jagen zit ons in de genen, het is op de tijdslijn nog maar kort geleden dat we ervan afhankelijk waren, dan krijg je dat.
Bassen is ook voor een deel mikken, met links richten op de hals door een snaar korter of langer te maken, en met rechts de juiste snaar raken. Gitaren waar je niet mee kunt mikken maar waarmee je je even Angus Young voelt zijn er genoeg; een bezem, batse, of een tennisracket komt al aardig in de buurt. Gitaar spelen kan natuurlijk ook gewoon in de lucht, het ziet er alleen debieler uit. ‘Air-basgitaar spelen’ doen sommigen, veelal flapdrollen, met een duim in de lucht. Ze denken dan Mark King te zijn maar eigenlijk was het Larry Graham die het op de elektrische bas introduceerde. Ruim voor Graham deden contrabassisten dat al in de jaren ‘10 van de 20e eeuw.
Mikken op een resonerende houten Fender Precision met snaren van elastiek die zoemen als hoogspanningskabels beroerd door reuzen, is lekkerder dan poepen. Met wat eelt op je vingers dender je de pannen van het dak, dat eelt krijg je vanzelf wanneer je het instrument maar vaak genoeg pakt, je moet het verdienen. De Precision laat zich niet makkelijk nemen, het is geen loopse teef in een achterbuurt, je moet er flink voor.
Het vinden van een fijne boemerige versterker en luidspreker kast is ook een avontuur. Zelf heb ik van alles geprobeerd voordat ik m’n ideale combinatie vond. Je hoeft ook niet zo moeilijk te doen, de betere soorten en merken zijn wel bekend en zijn er door de jaren heen uitgefilterd. De beste dingen zijn al gemaakt, het zit ‘m vooral in je vingers en je smaak.
Er is machtig veel cool spul gemaakt zo vanaf het midden van de vorige eeuw. Ampeg, Fender, Acoustic, Peavey, Marshall, Kustom, ik heb ze in verschillende soorten en maten aangevuurd. Met bassen is het meestal net zo, je moet eerst wat langs de kant snuffelen voor je iets te pakken hebt. M’n eerste bas was een zware nep-jazzbass van esdoorn die ik inruilde voor een Squier, een futloze p-bass lookalike. Ik voelde me met die bas net een sufkut uit een bruiloftband. Daarna vond ik al rap een oude Fender Jazzbass bij Musica in Deventer, een warme suède jas van een bas met al een behoorlijk leven achter de rug. Achter enkele butsen ken ik het verhaal, de diepste werd erin gesmeten door Rooie Heumpie, alias Vos, met een beugelfles Grolsch tijdens een feest van de Luttenbergse motorclub in de koele. Een dag waarop Arie Pekkeriet kampioen worsten knakken werd. Er hing gaas voor het gammele podium en we stonden onder verroeste golfplaten te daveren alsof we op Woodstock stonden. De platen kwamen kakelvers van de kippenschuur van Bats van Paddegat, het dons en de drap vloog ons om de oren wanneer ik de E-snaar raakte. Er werd gesmeten, niet te zuinig… Waren ze maar wat minder zuinig geweest met de rol gaas, dan hadden we een stuk beter gespeeld.
Na wat jaren herontdekte ik de p-bass, inmiddels heb ik een stuk of wat mooie exemplaren. Telkens legde ik de lat iets hoger, ruilen, beestachtig rond loeren en toeren, bijbetalen, mazzel hebben, beetje handjeklap. De crèmekleurige uit 69 heb ik woest vaak gebruikt en zit barstens vol met mojo. Die heeft eens bijna in de brand gestaan toen ik dacht sterke drank te drinken. We moesten spelen op een feest bij ‘De Loswal’ te Kampen, nadien stond er een kerel bij het kampvuur te zwieren en te zwiepen met een fles. Niemand durfde een slok te nemen waardoor ik dacht ‘ik zal oe krie’ng’, ik griste de fles en klokte gretig en demonstratief een lading weg. Het ladderzatte gespuis uit de Hanzestad keek verbaasd en enkelen sloegen me op de schouder. Later vernam ik dat het brandstof was en zag ik de gulle aanbieder spugen als een draak vol lava. De bas lag in een koffer dichtbij het kampvuur en de verf had het moeilijker dan m’n lever.
De stingray uit 76, met het plastic uit de fabriek nog op de slagplaat, was me veel te blikkerig, zelfs m’n pollepel had meer sustain. Ik miste de bruine bonen en de whoemp. De Gibson Thunderbird, ook uit 76, zo’n tobacco bruine roofvogel, had ik moeten bewaren. Ik kreeg echter vizier op een precision uit 65 die ik van een Amsterdammer kocht met tranen in de ogen. Soms moet je iets verkopen om iets beters terug te kopen. De jaren 60 Gibson EB2 en de 70ties Guild Starfire (‘dé softporno bas’) had ik misschien niet moeten verkopen maar zo gaat dat nu eenmaal. Aan spijt hebben we geen zak.
Fender Precisions zijn m’n apparaten geworden, daar stap ik niet meer vanaf. Wat niet wil zeggen dat ik ooit nog een Rickenbacker 4001, een Gibson ‘non reverse’ Thunderbird, een sunburst Gibson Ripper, en een vroege vijftiger Fender Precision wil bemachtigen. Ik heb een klassieker uit 57er, de oudste en best klinkende van het stel, 1957 is het jaar dat ze voor het eerst in het bekende model gemaakt zijn. Maar toch, de allereerste Precision, met zo’n Telecaster model, uit 51 is misschien wel de natste droom. Je zou er nauwelijks naast durven zitten wanneer ie ligt te slapen.
Soms doe ik ook helemaal niet wat zo’n bas wil. Dan voelt ie even vreemd en van een ander en lijkt het net of je voor het eerst zo’n knuppel in je handen hebt. Dat heeft iedereen weleens en het beste is om er schijt aan te hebben want je vindt ‘m gegarandeerd terug. Het is meestal je eigen gemoed en de vibe waarin je verkeerd. Gewoon wat vaker over die hals walsen en het hout voelen wil ook nog weleens helpen.
Uitgeleerd ben je nooit.
Zo’n moddervette buizenversterker met een beukende speakerkast eronder is met een oude bas om je nek een beer van een combinatie. Hout, lucht en boogie, het gesissel van de drums, het gedreun op de houten planken. Een beetje van je homptie-domptie en beuken met die hap. In het oefenhok of op een podium, voor een halflege zaal vol afwachtende saaie Plato snuffelaars of voor een kolkende zwijnenstal, het is nooit saai. Nadien in de kleedkamer of het oefenhok wat napilsen en ouwehoeren tot je spierwit van de tl-lampen maar dorstig als een woestijnschip met droge bulten de olde Fender weer in z’n koffer legt. Beetje droog maken met een oude lap en hopsa. De vingers voelen als hamers want voor blaren heeft het vel geen tijd. Een hellig shaggie dan, hey is de koelkast al leeg?
Okay, okay, ‘niet zeveren maar spelen’, is een goed moto. Na te lange onthouding begint een beetje oermens echter tamelijk onrustig te worden, een koortsachtige drang tot mikken uit zich in gelul. Surrogaat gedoe. Voor je het weet klink je als een gearfreak, iets wat ik niet ben, daar ben ik te a-technisch voor, gearfreaks lullen vooral over spul ipv dat ze erop spelen.
…De toon knop dicht en met veel losse snaren de hals over, driehoekjes met grondnoten die naar pinda’s smaken. Mangs drie vingers, vaak vier. De kick-snare kietelen met dikke vingervingers terwijl het stof je uit de broekspijpen dwarrelt. De rosewood hals is glad en het lijf licht, een knoestige roeispaan, een extra ledemaat van jewelste maar gewoon een apparaat. Kom maar op met dat ge-1234!…
Ik laat ‘m soms als een drachtige walvis zingen, uit de diepte, op de golven van de vibe. Zo af en toe sla ik de plank finaal mis en sjoemel ik er ‘jazz’ doorheen die vooral de spanten van de tent doen twijfelen over de verbindingen in het leven. Maar god, de deuntjes stuiteren er niet minder om. Gelikte stront bagger je elders maar, we zijn ook maar beesten.
De bas…
vooral die Olympic witte uit 63 kijkt me al lang berig aan. De 300 watts van de bassman willen hem graag vangen met m’n oude 8×10 Ampeg box. Volgens mij willen ze vooral keihard neuken. Het dreunt in m’n kop en het kadoenkt me in de bokse. Nu nog even wat zwil op de jatten en daveren met die bende. Bas koorts, ik begin ervan te zweten…
Ik zal verder m’n kop houden.