Je vervelen is eigenlijk wat schande, het leven is zo rijk wanneer je een beetje mazzel hebt. Er zijn duizenden boeken te lezen, films te zien, series te beleven en gezelschapsspelletjes te over, van mens-erger-je-niet tot de kamasutra.

Denk dat we het drama groter maken dan het is aangaande die klok. Voor velen is het namelijk al een doffe, muffe, uitzichtsloze sluimerende coma, finaal uit de tijd geslagen en beroofd van je doel. Had je een kutbaan en bestaat die even niet meer dan heb je mazzel, had je een baan die je paste als een handschoen en die verweven was met je zijn en je leven dan zeg je geen ‘had’ want je hebt en bent gedeeltelijk die baan, je werk, je leven.
De avondklok is compleet ruk voor jong volk, een kers op hun coronataart van stront. Uit betrouwbare bronnen heb ik echter vernomen dat velen een kans zien; legitiem marathon-tanken van 21.00 tot 4.30, met een bedankje richting beleidsmakers.

Dus tja, die avondklok. Je erbij neerleggen is misschien even het beste, we moeten toch wat. Als je non-conformistisch van aard bent dan is dat lastiger dan wanneer je een fatsoenlijke ja-knikker bent. Gehoorzaamheid heeft soms z’n voordelen, hoewel het je gemoed uiteindelijk nooit veel goeds zal doen, tenzij je tevreden bent met je nummer.
Knikkers! Ja die liggen nog met z’n duizenden tegelijk op zolder. Ik kan ze tellen en poetsen of ze met een katapult door het raam schieten.

De eerste avondklok-avond heb ik me in ieder geval best vermaakt. Via bolpuntcom heb ik m’n footprint iets vergroot en me een nachtkijker aangeschaft. Zo’n ding wilde ik altijd al hebben omdat in de wintertijd de duister me vaak overvalt, de klok laat me nogal eens in de steek. Loop ik daar te wandelen en te gonzen in het donker, eerst is het even wennen maar al snel is het ook wel lekker; een nachtkijker moet dan natuur-technisch gezien magisch zijn, speelgoed haast. Ik weet waar de dassenburcht ligt, waar de kerkuilen rondhangen en de kans op een marter-sighting is maximaal heden ten dage. Misschien spot ik zelfs een gekko! Maar goed, in deze tijd is de kans op een close encounter met een gekkie groter, en laat dat ‘ie’ maar weg verdomme.

De nachtkijker kwam ruim op tijd binnen, de tijd en de kerststress maakte van de pakketdienst-bode een trouwe, afgetrainde heraut. Als een kind van bijna 16 die eindelijk z’n glimmende brommer mag berijden wachtte ik op 23 januari. Januari 2021…als je me zou vertellen dat het april 2020 was zou ik het ook geloven.

Om 22.00uur stapte ik als een verrader, nee als een verzetsheld m’n oude wagen in. Bij m’n Volvo zijn de lampen standaard aan wanneer je ‘m op contact zet, die Zweden snappen dat wel. Die knop ging dus die avond ‘uit’ en het was voor het eerst dat ik ‘m aanraakte. De nachtkijker kwam bijna tegen de voorruit, ik drukte m’n stoel naar achteren en sloop als een wezel m’n dam af.

Het spannende gevoel alsof ik iets crimineels deed was buiten de bebouwde kom al een beetje weg, dat duurt hier gelukkig maar even. Ik zoemde door de nacht en zag meer dan ooit, op die ene met z’n speelgoed hond na was het dorp verlaten, niet veel anders dan anders. Het verschil zat ‘m vooral in m’n rijgedrag, m’n scenery en het onheil. Wat ben ik eigenlijk een kneus dacht ik nog even; dit had ik veel eerder kunnen doen, wat een simpele manier om in een andere zone te komen die ook comfortabel is.

Ter hoogte van de Luttenbergring reed ik al harder en raakte ik gewend aan het gevoel dat ik in een game zat. Wat m’n hele leven al zo was maar dan anders. Dichte gordijnen, de aardappeleters van van Gogh, rokende schoorstenen, hier en daar teveel fietsen op het erf. Godsaldermachtig wat brandde er een licht in het duister; we zijn tot onze kruin verwend. Lichtvervuiling is geen lachertje, met bakken hangt het in de lucht, wat zullen vuurvliegjes zich mietjes voelen en een boel dieren ontregelt zijn, schoot me door m’n kop.
Er zal wel iets engs zijn aan duister en stilte, een ongegronde angst voor de dood misschien, of een terechte voor jezelf.
Ik humde ‘fahren fahren fahren auf der Autobahn’ en gleed ‘m door de S-bocht van Natie. De weg was nat en de kerstversiering fonkelde flets in een tijd dat de paaseieren me de strot alweer uitkwamen. Mensch…

Ik hoopte op polizei, boa’s of andere bewakers, gewoon om ze te omzeilen met m’n vernuft. Sinds de Appelhof op Terschelling kreeg ik jeuk van te strenge campingbewakers en zulks pluimage, Terschelling mocht je als Luttenberger niet op, om de één of andere vage reden. We stonden jaren slinks en illegaal ingeschreven als Zwollenaren, die flashbackende associatie voelde ik hard en kwam niet voor niks.

Wauw wat een metamorfose vond er plaats buiten onze kippigheid om. Uilen, muizen, konijnen, katten, ratten en vooral hondenliefhebbers zat. Die laatsten schrokken zich een hoedje van m’n plots voorbij rollende onzichtbare monster.
Als W.C. Röntgen reed ik Haarle in, het lag er als een spookdorp tegen de Sprengenberg. Een zwikkie draadnagels schoot verschrikt achter de Spar maar verder was het net zo doods als in Luttenberg. Ik tufte mooi achterlangs maar steeds opzichtiger via de Kleine Koningsbelt richting het oosten. Waar waren die controleurs nou…
In Hellendoorn zag ik bewegende lampen en dook ik even een erf op, ik wilde de lampen instinctief uitdoen maar zette toch m’n bril af. Poeh, ik kreeg me een knal voor de kop, zo donker. Ik liet het licht komen en gaan; loos alarm, een gezinsauto reed voorbij. Misschien wel met een kaplijvende vrouw op de achterbank waarvan de vliezen gebroken waren, je weet het niet.

Ik reed verder en verveelde me voor geen meter, de avond werd eindeloos nacht en het spelletje was gespeeld. Via het sanatorium kachelde ik terug, door het bos waar ik nooit doorheen was getrokken zonder reeën te zien, het leek alsof ze zeggen wilden ‘Rij niet door ons bos sukkel’ en gelijk hebben ze; ze lopen niet op onze weg, we rijden door hun bos.

In Luttenberg kwam pardoes een politiewagen de bocht om zeilen, net toen ik sjofel de Butzelaarstraat in sloeg. Door de hel aan led-verlichting, uitgestrooid door steile lantaarnpalen, leek het dorp op Thialf en was ik vol in beeld als een blinde daas. Ik frommelde de auto op m’n erf en was de lul. M’n muilkorf was ik in m’n opwinding vergeten en ik knoopte m’n gebruikte zakdoek voor m’n gezicht.
‘Wat had dat te betekenen?’ vroeg de oom die uit steeg. ‘Nou, vrij weinig’ antwoordde ik. ‘U weet…’ ‘Joa-joa’ onderbrak ik de agent gemoedelijk; ‘ik weet dat ik in overtreding ben, m’n officiële muilkorf zit in de was’. De snor legde z’n hand teder op m’n warme motorkap en begon ‘Maar uw…’ ‘Joa…’ batste ik er vrij moedig tussendoor ‘ik heb de motor altijd warm, dan pakt ie beter aan.’ Ondertussen checkte ik schoppend m’n bandenspanning.
‘U weet van de avondklok?’
Ik keilde een fluim over de keien en zei dat ik klokkenmaker van beroep was, dat ik goed werk verrichtte en zo de mensen behoedde voor een misdaad. Dat de twijfel aangaande de tijd de mensen onzeker maakte en dat ik hun verlossende engel was. En zo meer.
Ik zette m’n nachtkijker af en het zag er plots zwart van de politie. Was ik in een fuik gereden?

Ach, de ordebewakers zijn keihard nodig, helaas harder dan ooit. Dat vernam ik rap nadat ik die nacht heimelijk had bekeken en bereden en thuis voldaan de buis aan zette met een fles bier op tafel. Ik schrok me dood van die domme apen met hun nachtklok-protest, dat had goddomme geen flikker met non-conformisme te maken.

Pus uit een kloppende zweer, pulserend over zijn maker, door geen leger aan tissues te stelpen; slechts laten zal even helpen. Doch stollen zal de wond, het bloed is geronnen en de etter overwonnen.
Nu de andere zweren nog.

De nachtkijker kwam vast nog goed van pas want het zou nog wel een poos donker blijven. Die boete betaal ik na de corona wel een keer, het kon me weinig schelen; m’n zaterdagavond was er in ieder geval één voor in de boekjes. Voorlopig hou ik me maar even gedeisd want de avondklok tikt zoals het klokje thuis tikt, als een bom.