Men zegt weleens ‘als je het opschrijft dan ben je er vanaf’, in dit geval betwijfel ik dat, wat ik niet vaak doe. Misschien haal ik me juist wat aan. 

Ik hoorde eerder van ‘de dooie’ dan van het kruis op de Eikelhof of de witte wieve. Tenminste, ik heb hem eerder vernomen, ook al wist ik niet wat het was. Dat weet ik nog steeds niet helemaal zeker, ik weet alleen dat het, hij of zij zo genoemd werd. 

Het was op de leeftijd dat je je voor het eerst realiseert hoe gek het allemaal is, ik ben, ik in dit lichaam, ik in deze kop, hier. De één heeft dat wat sterker dan de ander, een diepe existentie frequentie. Ik had dat rond m’n 8e jaar het sterkst, dan ging ik weleens voor de spiegel staan en dreunde ik als een mantra ‘ikke ikke ikke ikke ikke ikke’… net zo lang totdat je bijna van je stokje ging. Soms voelde je je bewustzijn buiten die belhamel hangen, buiten die verpakking die ‘ikke’ zoemde en die je aankeek, ik hield dat zo een 10 minuten vol. Uiteindelijk werd je zo licht en leip in je kop dat je niet meer verder durfde, als een soort zelf-hypnose, een drone. Het besef dat je meer bent dan je lichaam en je hersens is een goed en sterk besef. Toen ik dat van dat ‘ge-ikke ikke ikke’ op oudere leeftijd wel eens tegen anderen vertelde kwam ik erachter dat velen dat herkenden en soortgelijke dingen deden.

De onbevangenheid van het redelijk blanco kinderbestaan en de ruimte voor fantasie zorgt voor een veel fijner en spannender gemoed, een ruimer spectrum dat nog niet verpest is door nuchterheid en rede. Toch zijn ervaringen met de dooie niet weg te schrijven in die hoek, dit was geen Hulk, Sinterklaas of ‘rovers ik het bos’. 

Toen ik een jaar of 10 was lag ik eens vroeg onder de wol ‘De Kameleon’ te lezen. Op de buiten hoorde ik geluiden van de ijsbaan, een ondergelopen weiland op 300 meter afstand van ons huis. De liedjes die jeugdgroep Aksie draaide kende ik bijna allemaal. Van de coole deuntjes die ik niet kende schreef ik de vermoedelijke titel op, ik kwam er dan via mijn oudere neef die bij Aksie zat wel achter wie die band was. Het was een fijn geluid om bij in slaap te vallen, muziek, uitgelaten mensen, ijzers op het ijs, houtjes, Noren en hier en daar wat kunstschaatsen. M’n pa verkocht ze en sleep ze, naast Gazelle dealer was ie een allround handyman. 

De dooie manifesteerde zich die avond voor het eerst in mijn leven. Of hij dat expres deed, ik noem het voor het gemak maar een ‘hij’, dat is me niet bekend; hij deed in ieder geval niet z’n best om het ongemerkt te doen. 

Gelokt door dat fijne gedruis op buiten stond ik op en ik liep naar het slaapkamerraam. De bloemen stonden op het raam en ik deed een stukkie smelten met m’n adem. Op dat moment liep er iemand dwars door me heen, van top tot teen. Ik proefde houtskool en rilde zo’n siddering die je nooit aan voelde komen. Alles voelde nadien ook groot, zoals je dat alleen voelt wanneer je koorts hebt en ijlt. 

Godver, ik kroop m’n bed weer in en wist niet of ik het me verbeeld had. Of nou ja, dat wist ik wel, dat dat niet zo was, maar ik wilde er niet aan. Ik probeerde in slaap te vallen terwijl ik wat houvast zocht in de posters van Boet van Dulmen, Kiss,  AC/DC, Jack Middelburg en Normaal. Op de achterkant van die van Kiss stond Vanessa, misschien moest ik die maar eens omdraaien… tering, zelfs die gedachte bood geen soelaas. 

Ik was finaal van slag, de ijsbaan-geluiden hoorde ik niet meer, het zou nooit meer zijn zoals het was. 

Ik zei daar niks van tegen een ander, totdat het vaker gebeurde en ik er lucht van kreeg dat het in deze geïsoleerde enclave al jaren gonsde en zelfs een naam had. ‘Kiek mar uut det de’n dooi’n oe nie’ krig’. Dat soort praat. Een kameraad die nogal met zulke materie bezig was wist me te vertellen dat het een dolende ziel was, die zich telkens voedde door even in je te kruipen. Maar dat die entiteit ook tijdens elk bezoek iets van je wegnam, en je degradeerde tot een onvrijwillige feeder. Dat was allesbehalve een geruststellende gedachte.

Het gebeurde ook toen ik voor het eerst een overleden mens zag, dode dieren had ik vaak gezien maar mensen niet. Mijn opa en oma woonden in een boerderij richting de Lemelerberg en m’n oma was het eerst aan de beurt. Ze was een klein paaps vrouwtje en lag sereen in een raar, smal kistje met de rozenkrans gedrapeerd in haar glazige handen. Ik vond haar niet eng, de sfeer eromheen vond ik wel wat spooky en benauwend, het is onwezenlijk om je familie voor het eerst in een heel andere plechtige, rouwende staat te zien. De bedwelmende geur van wierook en bloemen, de koffie gecombineerd met de beestenlucht die van de deel kwam. Ik zag de gepekelde schinken en het nagelhout aan de balken hangen en hoorde het op de hiele kraken. Dat de dooie hier rond hing voelde ik al toen ik uit de warme Opel Ascona stapte, hoe groen en fijn dat erf ook was. Toen ik op de heerd naast de kist stond, proefde ik kool en klopte de dooie genadeloos aan om akelig lang in me te huizen. Ik ging onderuit en ik weet nog dat er een kaars om donderde, de vlek kaarsvet op het Perzische kleed deed me jarenlang herinneren aan dat gevoel. Ik raakte buiten op een bankje bij de oude appelboom wat bij kennis en kreeg vlierbessensap terwijl mijn pa met een sigaar in z’n mond wat wespen aan diggelen sloeg. Met de vliegenmepper van Pronks’ Dieke van de Køttens, m’n oma. 

Volgens mijn familie was het heel gewoon dat het me even teveel werd, ik wist wel beter en aaide Argos, de tamme herder die me wel voelde. 

Het gebeurde me een keer of 6 per jaar en het leek of de fases steeds langer duurden, alsof ie geproefd had dat er wat te halen viel. Ooit ben ik van slaapkamer verhuisd, mijn pa had op de vliering een fijn kamertje afgetimmerd, dat voelde goed want het was niet meer pluis op m’n oude kamer. Het duurde echter niet lang voor de dooie me ook daar vond. 

De dooie kondigde zich soms aan door in slowmotion je beddengoed van je af te trekken. Dat vond ik een kutstreek, je schrok je wezenloos. Het goed gleed als zijde van je lijf, je achterlatend als een baarmoederloze foetus. Ik heb dat een keer of vijf bewust meegemaakt en leerde ook om het te herkennen. Het begon met de geur van brand die meevoer op een flard tocht. Dan schrok mijn hart dieper dan gebruikelijk en stokte mijn adem, zonder dat je vernam of zag waar iets of iemand grip had voelde je het dekbed glijden. 

De eerste keer gebeurde het in het voorjaar toen er nog geen dekbedden bestonden. Na een avond buiten spelen was er niks fijner dan fris gedoucht en tintelend je vers gedekte nest in duiken, vooral wanneer je voor het eerst je zomerse goed op had. Een flanellen laken met daarop een lichte, appelgroene deken was een voorbode van een lange hete zomer. Buiten was het soms nog licht en het eerste gemaaide gras rook naar thuis. Dit geborgen gevoel pakte de dooie zomaar zonder pardon van je af. 

Na die eerste keer ben ik in paniek naar de woonkamer gelopen waar m’n ouders verbaasd vroegen of ik gedroomd had. Ja, zei ik dan maar, waarna een glas melk met honing wat troost gaf en me aanspoorde om voldaan verder te ronken.

Dat lukte niet, om de dooie donder niet. Een bel jenever had me er nog niet onder gekregen…

Wanneer het in m’n slaap gebeurde en ik bij het ontwaken m’n beddengoed verkreukeld bij het voeteneinde zag liggen, dan wist ik genoeg. Dan was ik moe en lusteloos en dacht ik soms dat ik het niet was die daar zijn tanden stond te poetsen. De tandpasta kreeg die ranzige zwarte smaak ook niet weg. 

Zo rond m’n 15e ebde het goddank wat weg en werd ik uiteindelijk niet meer bezocht. Ik wist ook waarom want de dooie nam slechts van heldere zielen die schoon en ontvankelijk waren, dat zei m’n goeroe kameraad. Het heeft nog lang geduurd voordat ik niet meer zo op mijn hoede was, het leek zelfs alsof ik het gevoel soms wat miste. Raar is dat. 

Nu vind ik het weleens jammer dat hij niet meer rond me waart. Ik zou hem nu omarmen en tot me laten komen want ik heb genoeg te geven. Genoeg om de dooie over te laten gaan zodat ie rust vindt. Lang heb ik gedacht dat hij dat eindelijk had gevonden tot ik laatst met een borrel op ‘ikke ikke ikke’ weer eens van stal haalde en de spiegel liet springen als in een horrorfilm. De dooie ging niet door me heen maar ik proefde hem wel, m’n tong was nadien pikzwart en ik zat onder het bloed. Ik denk dat hij inmiddels bang voor mij is. 

Zonde…