Hij liep door het leven in zijn middeleeuwen, de ridder van de straat. Hij kon het aan, de stoten, de steken, de slagen en de goedendag van de bruut. Als een schildpad knokte hij zich door zijn leven. Hij had zich ingedekt maar zijn vizier was besmeurd en zijn paard was moe. 

Zou er nog een herberg open zijn? De lantaarnpalen stonden als brandende stormrammen het pad te bewaken, alsof ze door God geworpen waren. Zijn harnas glom, zijn schild was krom, de kop van een toevallige passant pronkte nog aan zijn lans. Gelukkig, bij ‘Het Bruine Haasje’ brandde nog licht. De waard keek niet op of om, hij was gekkere dingen gewend, dat kon je aan z’n leren kop en z’n ranzige schort wel zien. De party-organist speelde voor de gelegenheid ‘knights in white satin’ en de dames roezemoesden, ze boften maar met deze wandelende fruitschaal die pardoes binnen kwam zwieren. De ridder was koen en feodaal, hij reeg het hele garnizoen tot deeg. Schandknapen en hofnarren beten in het stof en kanonniers waren niks minder dan kanonnenvlees. Hij was de fooi van elk toernooi en elke maagd was prooi, vrijwillig en kletsnat. Draken spogen kots wanneer hij verscheen, de geschubde reuzen dropen af met de staart tussen de benen die ze hadden genomen wanneer ze geen vleugels hadden. In de wijde omgeving had hij elke flinke jonkvrouw bemind, hij was een filmster in z’n subcultuur.

Toch had hij z’n schaambeen gebroken, daar kwam hij bij de EHBO-post achter. Een lilliputter was tijdens het barbaarse feestmaal van het dienblad geschoten en had met z’n dikke kop zijn pelvis gekopt. Hij had ‘m niet zien aankomen omdat hij op z’n iPhone keek, daar stond een fikse boete op want dat was ten strengste verboden tijdens de Ridderweek. Hij moest wel want zijn vrouw stond op springen. 

Het was verder een fantastische week, zijn kruistocht had hij met vlag en wimpel overleefd, zijn tabard kende geen kreukel. Tot aan de slotavond dan, de jus en het bier zaten in elk scharnier. 

Hij hoopte dat z’n verse vaderschap deze uitspattingen niet dwarsboomden, hij had het zo nodig. Het ging hem te ver om te zeggen dat hij in de verkeerde tijd was geboren maar toch voelde hij dat zijn setting niet klopte. Daar hoorde je de laatste tijd veel over. Geen gek verschijnsel, het viel met hem nog wel mee. 

Zijn maliënkolder voelde zwaar en hij zweette als de schandknaap die zijn harnas moest poetsen. Hij had geen schandknaap maar hij droomde er wel geregeld over. Zijn vrouw had hem wel eens wakker geschud omdat hij er veel te diep inzat. 

Deze vrouw wilde weinig van zulke themafeesten weten. Eén keer was ze mee geweest want ‘de ridderslag’, dat mocht ze natuurlijk niet missen. Geagiteerd en opgedirkt zat ze in haar King Louis jurkje hip te zijn tussen fantasy figuren op een tribune van gladde berken. Tijdens de kroning van een vette smeerlap met een plastic kroontje op z’n hoerenloperskop begon ze driftig te rammelen met de autosleutels. Ze trok het niet meer. Nooit weer zou ze haar ridder vergezellen tijdens zijn sneue verkleedpartijtjes, man… ze vond het echte leven al heavy genoeg. 

Ze mocht van geluk spreken want hij had maar één thema, zij had er wel honderd. Een weekje mindfulness hier, een cursus zelfverdediging daar, op de yoga, Afrikaans dansen, tantra-trillen, binnenshuisarchitectje spelen, kleien, oversteekmoederen, floggen, de moes tuinen, op paarden zitten, fotograferen, didgeridoo-en, meubels pimpen, mandala’s tekenen, bootcampen, batikken, henna-tattoos zetten, kraaltjes rijgen, koeien coachen en ga zo maar door. Hoe ze het allemaal voor elkaar kreeg in die bende thuis, dat was hem een raadsel. Hij werkte 50 uur in de week en was blij met een week Ivanhoe zijn. 

Dat zal straks vast overgaan wanneer de verse baby de roze wolk tot bagger heeft gedreten en geblèrd. Zijn pelvis stak en hij bestelde bier, even wilde hij vragen of het in een hoorn geserveerd kon worden maar zijn iPhone trilde als een overspannen Tarzan. Het was gedaan met z’n ridderschap en hij zocht naarstig zijn paard terwijl zijn vrouw vocht tegen de eerste wee. 

Gelukkig stopte er een taxi die hem met hoge nood richting hospitaal kachelde. Zalig om alle wetten en andermans leven aan je laars te lappen voor een sentimentele zwans wiens sneue leven even alles betekende, moet de taxichauffeur gedacht hebben. Hij frommelde 50 euro uit z’n middeleeuwse buideltje van wezelleer en kletterde uit de auto alsof er een basilisk in z’n ijzeren broek zat. ‘Wee je gebeente!’ riep hij tegen het ziekenhuispersoneel, zijn harnas kraakte als een verroeste melkrobot in de klauwen van een autosloper en hij strompelde richting kraamafdeling. Hij hoorde schreeuwen alsof er een heks verbrand werd en dook tussen de groene specialisten. Hij kwam terecht tussen de benen van zijn vrouw en schoof zijn vizier naar boven. De baby was blauwig en besmeurd met vernix, door de kazige koek zag hij blij dat het een rekkeltje was. Hij voelde instinctief de drang om de schreiende vrucht schoon te likken maar voldeed aan zijn eerste plicht. Hij beet met het everzwijnvlees nog tussen z’n tanden de navelstreng in één keer door en kreeg zijn tong tussen het dichtklappende vizier. Het bloed van z’n zoon mengde zich met zijn bloed en de band was beklonken. Tranen van geluk stroomden over z’n ridderlijk gelaat toen hij een lauw stuk navelstreng weg slikte.

Lancelot had het kind geheten ware het niet dat zijn vrouw voor Koen koos. Hij kreeg wat voor z’n kiezen en met zijn ridderschap was het vanaf toen gedaan, voorgoed. Slechts met carnaval kroop hij in z’n harnas, dat verder een leeg bestaan leidde aan wat spijkers in z’n schuurtje.