Er zijn zoveel dingen waar dat je er warempel gek van zou worden. ‘Een waarheid als een koe’ hoor ik vaak, en graag. Een koe is een feit, die is er nu eenmaal.

Een kind at laatst een biefstuk. Toen ie vroeg waar dat ding van gemaakt was zei de vader trots, alsof ie ‘m zelf had gevangen, ‘van een koe.’ Het kind kauwde door en vroeg hoe dat kon, waarop de pa vertelde dat God, de boer en de slager daar verantwoordelijk voor waren en dat de koe gewoon geslacht was en in stukken was gesneden. Het kind slikte, ook de waarheid.

Ik gun het iedereen, zijn eigen waarheid. Zolang ie maar losjes is en van jezelf blijft. Haar waarheid is vaak anders dan zijn waarheid. Dat is aan een kind een stuk lastiger uit te leggen. Volgens een kind ligt de waarheid vaak in het midden en dus gaat ie mee met de waarheid die van pas komt. Van opportunisme kun je eigenlijk niet spreken. Het voordeel ligt ‘m vooral in de weg van de minste weerstand, een kind is goochem genoeg om niet aan geld of carrière te denken. Macht al helemaal niet. Vinden dat het buurjongetje gelijk heeft waardoor de schelm zijn kop houdt is gewoon schrander. Net als lief kijken wanneer er snoepies uit de boodschappentas komen of kokhalzen bij de eerste hap spruitjes. De waarheid boeit ze nauwelijks, ook al spreken kinderen en gekken het blijkbaar als vanzelf. Lekker makkelijk.

Twee Jehova’s brachten me laatst de waarheid. Zeker een minuut of vijf heb ik het stel laten glimmen. Zoveel blinde overtuiging en domme arrogantie had ik zelden van zo dichtbij meegemaakt. Ik vroeg of ze Bassie en Adriaan kenden en loeide als een koe toen mijn wachttoren als een plumpudding ten onder ging. De betweterige schijnheiligen dropen bedremmeld af om de waarheid aan de volgende deur te verkopen. Ze hadden hun plicht gedaan en punten gescoord, weer een goede daad verricht om het pad richting hun paradijs te plaveien met doublé.

De deuren van sektarische groeperingen mochten van mij wel dicht blijven wanneer ze samen dromden om hun guru te bevredigen. Labiele gasten, verheven slachtoffers van vrees. Barricaderen die bende, om ze smekend het paradijs in te helpen. Armageddon op maat gemaakt, de eindtijd gecustomized op je bord. Het was maar goed dat ik dacht dat het allemaal wel goed kwam.

Angst is de waarheid, de zoektocht naar zekerheid die er al is of nooit zal komen. Het heeft geen zin om waarheid aan iets te verbinden. Vecht waar nodig en leg je neer waar het zo is, een kind kan de was doen. Het verschil tussen waar en niet waar is volstrekt persoonlijk, maar feiten zijn feiten, op paden geijkt. Ieders God spreekt de waarheid en mein kampf is voor sommigen een bijbel. Ook de ware blijkt na een tijdje vaak een halve gare. Het kan raar lopen, maar lopen doet het.

Daarom heb ik geen gelijk meer, nooit gehad ook. Al riep ik het vaak, verpakt in een geintje. Blijven roepen echter, vinden en tekeer gaan tegen van alles en nog wat dat je niet aanstaat is nodig. Knikken en de knie buigen niet.

‘Claudia de Breij is zo grappig’ zei m’n buurvrouw laatst. Ik vroeg ‘is dat zo?’
‘Ja echt waar, ze is de grappigste vrouw die er is. Nog grappiger dan Sara Kroost.’ Ik lachte en zei maar niets want ik droeg een t- shirt met de tekst ‘Elvis is God’.
Als een koe het is…

Marco Borsato kent ook de waarheid, hoorde ik laatst op de autoradio. Een waarheid als een koe met de gekke koeienziekte gromde ik toen ik de OFF-knop finaal door het dashboard drukte. Ik verloor de controle over het stuur en plette een lantaarnpaal die me zo het kanaal in katapulteerde. Nadat ik de airbag lek had gebeten en mijn vinger uit het dashboard trok besefte ik dat mijn linkerarm nog uit het raam hing. Ik zwom via dat raam met een suizende kop naar boven. Het Borsato-lied zat ondanks de klap nog steeds in m’n kop. Eenmaal aan wal belde ik met m’n waterdichte telefoon de wegenwacht. De politie was er eerder. Met de kikkerdril in m’n baard gaf ik woorden aan de calamiteit en zei ik dat het eigenlijk de schuld van Marco Borsato was. De agenten keken even verschrikt of er misschien nog iemand in het wrak zat maar ze zagen al rap dat de gruwel kotsende Opel leeg aan de takel hing. Beet genomen en een tikkie teleurgesteld schreeuwde de grootste agent: ‘En nu de waarheid!’ Als een koe? Vroeg ik.

Ik kreeg me een pak slaag.
Ze beukten me met z’n tweeën ijskoud de botten in de zak en sloegen me in de boeien. Drijfnat zat ik achterin de ambtswagen terwijl de draadalgen naar boven bulkten. Het liedje van Borsato was gelukkig verdwenen. Ik zei dat ik niet helemaal lekker was en vroeg of ze even wilden stoppen. Enigszins schuldig lieten ze me er uit. Eenmaal buiten kotste ik een sloot groene bagger in de malse berm en schopte de smeris vol in z’n pens. Hij klapte naar voren en ik roste m’n knie onder z’n bakkes. Waarop hij de lambada leek te beoefenen en ik hem vol in z’n kruis raakte. Met maat 48.
Z’n hulpje kwam in paniek op me af stormen met een waas voor z’n domme kop van heb ik jou daar. Ik liep een rondje om de auto en hij struikelde over zijn voor Pampus liggende collega, languit met z’n bek in m’n oprisping. Ik verbrijzelde de hand die naar zijn dienstwapen greep en pakte met twee handen zijn pistool. Met gevaar voor eigen leven schoot ik het slot van m’n boeien kapot en schoot liftend weg. De eerste auto stopte, een rode cabrio met een stoot achter het stuur om kippenvel van te krijgen. Helaas had ik dat al. De stoot heette Greetje, ze trok me bij haar thuis onder een hete douche en we vertrokken richting hemel.
Dat is de waarheid.
De mijne.