Ome Mannes was een weggegeven zoon en dus eigenlijk geen neef. In een tijd dat kinderen non-stop op een voetstuk worden geplaatst alsof ze wonderkinderen zijn en opgehemeld worden alsof kindeke Jezus een schlemiel is vergeleken bij het toppertje, kun je je het volgende nauwelijks voorstellen. 

We spreken ergens in de vorige eeuw.
In grote Rooms Katholieke gezinnen en families was men soms barmhartig wanneer een familielid een droge haan of hen bleek te zijn. Het is een pijnlijk onderwerp voor velen maar dat is geen reden om met een fluwelen tong te spreken. Sommige mensen kunnen zich nu eenmaal niet voortplanten, of sommige combinaties werken niet. Of zoiets. 

De redenen, daar gaat het nu even niet om, feit was dat oudoom Gait een droge haan was. Zo noemden ze dat in m’n omgeving, een kerel die z’n vrouw niet in de dracht kon jagen. Bij sommige religies dachten ze dat zoiets een straf van een god was, een schande ook, je was een beetje een flop van de natuur en geen echte hengst. De vrouw kwam er vaak goed mee weg, je hoorde nauwelijks dat het aan haar lag of aan haar eierfabriek. 

De formule van een huwelijk was diep geworteld, paaps en overzichtelijk; hetero, verkering, trouwen en zoveel mogelijk kinderen. Fokken als konijnen was de Roomse standaard van leven, opgefokt om de kudde zo groot en machtig mogelijk te maken. Tja, als droge haan stond je dan mooi te kijken. Na een jaar nog geen bult aan de buik, na twee jaar de pastoor kloppend aan de deur en het duurde maar even of spontane donoren liepen op je erf te kwispelen.

Toen een oom en tante van m’n pa kind nummero 11 kregen besloten ze dat Mannes, de 4-na jongste, een mooi cadeautje was. Ome Gait en tante Dieke hadden na 5 jaar nog steeds geen vrucht in de kribbe, het was een sneue boel en de tijd begin te dringen. Tante Dieke werd geregeld gespot met de knecht van de buren, daar kwam alras praat van. Later bleek hij een poot te zijn en was men bevreesd geweest voor niks, althans, de blinden onder de mensen. De kruipolie van de melkrobot was in dit geval nog linker dan het warme zaad van de knecht.
De knecht was na de heilige communie namelijk al uit de kast gekomen met klepperende deuren in een balletpakje waar Adriaan van Bassie jaloers op zou zijn. Dat was mooi voor hem, helemaal in die tijd. Lui die moeite hebben met de rijke kleuren van onze geaardheid moet je sowieso een ongeaard eind stroomdraad in de reet douwen. 

Maar toch, het nest van Dieke en Gait lag al half wat onder de boom, Gait zat steeds vaker in de kroeg en haalde meer uit droge jenever dan uit Dieke. Het incomplete plaatje werd het stel haast funest, er moest iets gebeuren, iets uit barmhartigheid. De vrome nobele gift in de vorm van eigen bloed, spruit Mannes, 1 uit 11 was ultiem en broodnodig. 

Mannes was een braaf besie om mee te beginnen. Hem werd niks gevraagd, hij stond plots pardoes met z’n zondagse pakje en koffer op de deel van ome Gait en tante Dieke, aan de andere kant van de berg. Thuis hadden ze hem in een dekenkist gedaan en op de melkbussenkar gehesen, als een cadeau. Ome Gait en tante Dieke waren als een kind zo blij toen ze de hoeve kwamen vergulden, ze hadden een toekomst en waren besmuikt volledig.

Al snel wende Mans, zo noemden z’n nepouders hem, aan zijn verse gezin, want dat waren ze nu. Om het compleet te maken kregen ze van de broer van Dieke met kerst ook nog een meisje, een kleutertje met een strik in haar rode krullen en chronische snottebellen die verdwenen in haar onafscheidelijke knuffel. Een leeg lijkje van een konijn met een absorptievermogen van een incontinentie luier voor vrouwen met grote maten en gaten. Floempie heette het vod dat haar deed schreien als die autist in ‘Die Blechtrommel’ wanneer ie kwijt was.  

Het gezin was klaar en ze speelden boter kaas en eieren, huisje boompje beestje en waren een huis met een kruis. Daar kwam geen ptss, psychische hulp, of tv programma aan te pas. Een soort Roomse familiaire noaberschap met rauwe inborst. Een kind weggeven, dat kun je je als kinderloos mens nog voorstellen, ook een kind voelt dat, dat het bij de beesten af is. Heavy as fuck. Malen deed men er vast om, maar toch was ieder tevree en gelukkig voor elkaar, verder moest er vooral doorgebuffeld worden. 

Achteraf gezien moet dat machtig link zijn geweest aangaande de potentiële kans op inteelt en incest. Met je nichtje knooien was tot daar aan toe maar je kon maar zo je zus bij de kladden hebben. Maar goed, meestal werd het open en bloot gedaan. Uit barmhartigheid.

Soms gaf men ook gewoon de grootste etterbak van het stel, had ik van ome Everhard gehoord die altijd ramvol schunnige praat zat. Of een verfrommelde halve gare. Dan kwam er vooral erbarmelijkheid bij kijken, ook al bestaat dat woord niet. Mijn oom vertelde dat er ooit in het dorp een man woonde die ‘de kindergever’ werd genoemd. Hij ging, meestal anoniem, langs bij vrouwen die het op de heupen hadden en die een droge haan of mismatch in de ren hadden. Het gebeurde geregeld dat het aan de hen lag maar dat kon de kindergever geen jota schelen, hij beperkte de schande en het drama graag voor een pleziertje. Dat het kind later op een melkboer leek interesseerde geen hond. Het scheelde onze pastoor overigens enig aandringen, iets wat voor de hetero pastoors onder ons zeker geen straf was.

Ome Mannes was niet van die kindergever, hij was er dan ook niet door getekend of geketend. Hij was een broer maar ook een neef, zoon en later vader en opa, een droge haan was slechts zijn pa. Hij had zich nooit een afdankertje gevoeld maar een geschenk, iets wat we allemaal zijn. Kinderen van moeder aarde, verdoemd in het stoffelijke leven, verguld in de dood tot het eeuwige leven. Amen.

PS van de familie Pronk op de foto is niemand weggeven of gekregen, dat is duidelijk te zien.