Niks aan de hand. Een tijdelijk baantje, verstand op nul en gaan. Witte overall, rubberlaarzen, oordoppen en een haarnetje.
De fabriek kende ik slechts van buiten, die hele buurt eromheen rook weeïg naar lauwe knakworsten. Of naar van een bot getrokken soep wanneer het warm was.

Ik kon het op mijn fiets af. Met broodtrommel en nep zin vroeg ik aan de gezelschapsdame achter de balie of ik hier goed was. Dat moest nog blijken zei ze voordat ik ‘chef 3 balie 1’ door het integrale intercom systeem hoorde schallen. Als een kauwgomballen kauwende snol zonder auto-tune.

De chef die me ontving had een rode helm op en was kortaf. Hij drukte me stuurs een pakket in de handen en wees me mijn locker. Terwijl hij druk belde en repte over collies, orders en bbq-en degradeerde de werk klof me tot een knakworst. Vervolgens volgde ik hem slaafs richting zijn bedompte kantoortje. Een zielloos hok met alleen maar lelijke dingen, op een kalender met mals vlees na. Alsof ik een verstandelijk gehandicapte gastarbeider was begon hij hakkelend tegen me aan te lullen, een dreun van info die vaker uit zijn bek vol draadjesvlees kwam. Bij elk woord kwamen er natte stekels uit zijn neus, vooral bij de klinkers. Ik vroeg me af of er ook neusnetjes bestonden. Toen hij me consequent in mijn taal terug hoorde praten brak het ijs minimaal en pochte hij grijnzend dat hij ooit nog een deerne uit Luttenberg tegen het gaas had gedrukt. Vast tante Toos, dacht ik meteen, die was gek op draadjesvlees en zoog de botten nog leeg.

Na de dril en een handtekening, voor het geval ik per ongeluk in een gehaktmolen zou springen, bracht hij me naar een dampende, betegelde aula. Mijn oordoppen twijfelend in mijn hand. Als een keurslager leidde hij me over de glibberige vloer richting een lopende band met een stuk of 10 haarnetten. ‘The Reflex’ van Duran Duran schalde door de tetterende lofi speakers. De haarnetten waren op één knuppel na vrouw. Beetje man ruikt dat voor ie het ziet.

Het grootste haarnet werd door de rode helm uitverkoren om me te helpen. Ze trok haar doppen uit haar oren, die bleven liggen op haar dikke prammen. Aan eentje zat een klodder pindakaas. Ze deed uit de hoogte en heette Klaartje. Het pakt vaak lullig uit wanneer een baby groeit en beter Klaar had kunnen heten.
Klaartje was een oude vrijster uit Haarle met net zoveel haar op haar tanden als in haar Roomse kruis. Haar netje verborg dat ze ooit miss Haarle 1980 was geweest.

De rode helm liet ons en had een onderonsje met een blauwe helm. Dat waren mannen van de techniek, monteurs die de machines africhten wanneer er een ander product doorheen moest reizen. De haarnetten giechelden en leefden op door het nieuwe netje. Het mannetje miste een bal en snoot in zijn zakdoek.

Noest stroopte ik de mouwen op en trok onbewust erotiserend de rubber handschoenen strak over mijn flinke jatten. Klaartje trok me net te lichamelijk richting mijn plek alwaar ik soepballetjes voorbij zag roetsjen als roze teelballen in een kolkende glijbaan. De meesten waren rond. Die moest ik laten roetsjen en de mislukte, halve, vlokkerige ballen moest ik eruit vissen. Scannen kan ik als geen ander en ik positioneerde me werklustig aan de opzwepende productie band. ‘Decimeren motherfuckers’ schreeuwde ik de mislukkelingen toe. De kneusjes mieterde ik in een aluminium teil op wielen, die had het opperhaarnetje speciaal naast me gekruid. Later kregen ze een herkansing, als mensen door de machine.

Scannen in een oord als dit is primair. Tussen de haarnetten zaten er twee waar een hond zich niet dood tegen zou blaffen. Zelfs in die a-seksuele outfits zag ik de booty. Gekir en gespetter, standje robot was van de baan. Er kwam blijkbaar niet vaak een rekkel aan de lijn staan.

Terwijl ik stond te vissen liep een blauwe helm langs de band. Hij griste er nonchalant een paar ballen uit en mikte ze behendig in z’n behaarde bek. Het was niet eens een Pool, die werkten wel door. Van een paar kreeg ik die dag nog pillen aangeboden voor wat doekoe maar ik riep ‘dank je de koekoek’.
Ik ging hard van mezelf, en door Klaartje die me bits beloerde. Het leek soms of ze Clint Eastwood imiteerde. Mijn pistool haalde ik maar niet van stal. Die liet ik in mijn overall, die spetters absorbeerde alsof ie dorst had.

De glijbaan splitste zich op in twee armen alwaar de ballen in rond draaiende lege potten kukelden. Aan weerskanten stonden haarnetten om de potten op een racebaan te zetten, richting een doppen-draaier-robot. Er komt wat kijken bij zo’n balzaal.

De machinerie bulderde door mijn tinnitus en de Arrow Classic Rock kneiters heen. De cadans van een chain-gang was ver te zoeken. Mijn vingers snakten naar bloed en mijn voeten naar pantoffels. De tijd tussen de zoemer duurde steeds langer, hiaten als zwarte gaten. Ik voelde me een gehypnotiseerde ballen robot. Een lopende band was beslist geen fanfare, mijmerde ik, terwijl mijn vingers graaiden naar vlees als lulletjes in condooms.

Na drie weken en een aanranding van Klaartje sprong ik bijna per ongeluk in de gulzige gehaktmolen, de trechter was groot genoeg voor een gezin.
Goddank moest ik net op tijd bij de rode helm op het granieten matje komen. ‘De heer Pronk chef 3’ weerklonk het erotisch door de fabriek. Billenkoek op de tegels.

De rode helm lag op het bureau en riep ‘zit’. Met een shaggie in z’n bek bromde hij me toe dat ik vanaf nu de potten bij de doppen-draaier-robot moest begeleiden. Na een hoest een kwalster en een slik wimpelde hij me uit zijn ruk-hok. Ik gleed over de tegels en kuste de robot, een promotie van jewelste.

Ik ving aan en glunderde het hardst toen de rode helm zonder neusnetje een vers haarnetje bracht. Een verse ballen graaister, spotte mijn buurvrouw. Het nieuwe haarnetje werd door Klaartje getemd en ik werd gescand.

De dode balletjes roetsjten richting pot.
Ik gaf niet op. ‘The winner takes it all’ schalde door de lofi speakers. ‘A-ba!’ snauwde Klaartje de snaaiende blauwe helm ondeugend toe. Hij knipoogte smerig en kauwde niet.

De schoepen verpulverden het vlees tot moes. Barbapapa zonder ogen. Het beest werd anoniem gemaakt en maakte de gulzige mens tot een connaisseur der kadavers.
Mijn tijd als carnivoor was voorbij.