Heb je het koud? Nee.
Oh gelukkig maar, ik wel een beetje. Ik zet even koffie, wil jij ook? Ja lekker, wel graag cafeïne vrij. Ik vroeg toch om koffie?
Haar telefoon is haar uitzicht en ik kijk naar buiten. Tomme, het is al voorjaar, de dagen lengen en de nachten wennen. Elke winter neem ik me voor om dit keer die fijne lente met volle teugen mee te maken. Elke dag met open zintuigen voelen hoe de boel weer bloeit en wakker wordt, elke dag anders en elke dag meer. Het is zonde om achterin juli als een blinde idioot te ontdekken dat het nog maar twee maand duurt eer het oktober is. Niet dat de herfst zo kut is.
De koffie pruttelt en ik heb zin in een plaat. Eentje die past bij de naar binnen glijdende lentezon, lome verpozing en hete troost, ook al is het zo vroeg niet meer. Ace of Spades ligt erop maar die past meer bij bier en de nacht, ik heb zin in hout, buizen, analoge warmte, pindakaas op rogge en een laatste smeulende kluppel in de haard. Een sappige appel tussendoor, de krant en nog maar een verse bak pleur voor ik het bos door sleur. Onder de douche dacht ik nog; ik ga mooi een beetje knooien en keutelen vandaag, dat lukte al aardig en ik wrijf door m’n baard. Ik twijfel tussen Kind Of Blue of iets van Bill Withers maar kies ‘Naturally’ van JJ Cale.
Ik ben nog niet terug bij het koffiezetapparaat of de vrouw zegt ‘kan het wat zachter!’ zonder vraagteken want vragen was het niet. Ik kijk naar buiten en zie een koolmees verdwijnen in een nestkastje. Hij past net door het gaatje, over een tijdje zijn ze zo afgepeigerd dat ze er met z’n tweeën wel doorheen passen. Monogame beestjes zijn het, een vogelleven lang elkaars kompanen in de liefde. Door dik en dun.
Ik glij op m’n door een ander gebreide sokken over de gladde planken en struikel zowat over het Perzische kleed. Goddank heb ik geen gloeiende koffie in mijn handen, daar had ik het moment nog niet voor gevonden. Ik zet het volume wat zachter en de knop vraagt om contactspray.
Héa toch, ik zat er net zo lekker in. De kat jaag ik uit de gaatjesplant en ik gris de ochtendkrant mee naar de keuken. De lucht van vers gemalen koffiebonen hangt in huis en het maakt me blij, ik pak zo’n fijne Mosa mok en zie het witte porselein pikzwart worden. Een donut zou er prima bijpassen en ik denk aan David Lynch; de mediterende filmregisseur die koffie en donuts zo’n hoofdrol geeft dat ik er te pas en te onpas trek in krijg. ‘Ik moet weer eens gaan mediteren’ schiet me door m’n kop. Deze gedachte blijft m’n mantra en het stemt me goed, gelukkig zal ik het nooit verleren. Ik blaas, met de hete walm in m’n snuit.
‘Aah toe…’ hoor ik vanuit de kamer. Allemachtig, ik zucht en hou me in. ‘Wat?’ roep ik. ‘Nou, heb je niet wat anders?’
‘Bier bedoel je?’
Ik snap ‘m en sjok richting de pick-up, ooit voor een tientje gekocht, niet gek voor een Technics SL-120. Aan een alfabetische volgorde ben ik ooit begonnen maar bij CCR raakte ik de moed al kwijt, te opgefokt voor het tijdstip gris ik blind een plaat uit de kast. Ik heb geen zin om JJ Cale deftig in z’n hoes te stoppen omdat ik weet dat ik hem toch zo weer draai, en vlei het vinyl op een gammele stapel. De naald blaas ik bijna uit het element maar het stof blijft zitten, kort voor de kont druk ik de arm iets te ver omhoog. M’n pincetgreep heb ik machtig in de vingers en ik joekel de blind-date als een pannenkoek op de mat. Zonder stof begraaft de naald zich in de groef die nog even blanco is. Volume voluit en gaan.
QOTSA dendert als een boogiemonster door de keet en ik loop lustig richting m’n trouwe Moccamaster. Ik hoor ‘Godverdomme!’ vanaf de bank en de koffie klettert me over m’n relaxte zondag klof. Gestamp en getier, een telefoon dondert op de vloer. Ik voel het blinde beest en mijn killer verdwaalt in een waas, ruw ontwaakt terwijl ie zo lekker lag te slapen. Ik knap uit elkaar en spring door het termopeen zo de tuin in. Terwijl ik koppeltjeduikel hoor ik de naald over het vinyl krijsen via m’n verse seventies Canton-speakers. Ik rol tegen de appelboom en trek een scherf uit m’n dij. Wat me te doen staat weet ik kristalhelder.
Zonder me te scheren loop ik op kousenvoeten naar café De Schoenmaker, praktisch m’n buren. Ik grom ‘Moj’ en bestel bier. Terwijl Jantje tapt schop ik tegen de jukebox en zet Motörhead op. ‘Ik kan er net zo goed mee beginnen,’ denk ik hardop. Het glas vol schuimend Grolsch kijkt me aan en vraagt of het wat harder kan. Ik grijns en plof op de kruk, zet m’n geitenwollen sokken op de reling en at het glas alsof ik van leer ben. Jantje draait een shaggie en vraagt: ‘Nou?’
Ik zucht en grumbel ‘Die koolmezen…’