Ik verzamel spul uit liefhebberij, omdat ik van vorm houd en me graag begeef tussen mooi spul waar ik blij van word. Nu weet ik dat geluk in hele andere dingen zit, maar toch, leven in een goede sfeer is me wat waard. Bovendien is het een prima investering, in slechte tijden kun je het beste in kunst en design investeren. Bij mij was het echter geen investeren, ik heb het in de goede tijd voor jodenprijzen euh een habbekrats bij elkaar gesjacherd.

Design is behoorlijk veilig, vooral het spul van vlak na de oorlog. ‘Midcentury modern’ noemen Amerikanen dat en daar slaan ze de spijker op de kop; de spullen ogen veelal modern en tijdloos en daardoor is het machtig duurzaam. De na-oorlogse periode kenmerkt zich door een ontploffing aan creativiteit, op zowat elke discipline, van muziek tot architectuur, van kunst tot literatuur. Een tijd van wederopbouw en frisse moed, na zo’n meedogenloze kuttijd wil de mens uit de mineurfase geraken, hoe moeilijk dat ook was. Dat design uit die periode vaak tijdloos is, dat is ideaal; je hoeft niet als een blinde knuppel achter trends aan te hobbelen. Het past en kan namelijk altijd.

Aan mode en trends verdienen slimbo’s geld want mensen zijn kuddedieren en apen elkaar na om maar zo bij-de-tijd mogelijk te zijn. Vaak ook omdat veel mensen zich geen raad weten met ‘hun smaak’ en het gewoon niet zien. Zo hobbelt men keer op keer achter de zogenaamde mode aan, wanneer een poos later iets anders weer in is, dan moet de tijdelijke meuk weer uit huis om plaats te maken voor verse meuk. Mooi dom, voor je eigen portemonnee, voor je reputatie als meeloper en voor de aarde. Kortstondige wegwerptroep is niet zo sjiek, we besmeuren de aarde ermee.

Vooral voor Scandinavisch design loop ik warm, vaak tijdloos, handgemaakt, duurzaam en gewoon donders mooi spul. Het kost wat maar je koopt kwaliteit en je koopt het voor je leven, en waarschijnlijk voor het leven van je nazaten. Het spul wordt ook nooit minder waard, de oude stukken worden alleen maar waardevoller, ondanks welke heersende trend dan ook. Dubbelop winst dus, vervolgens begeef je je in een interieur die je deugd doet en dat is weer goed voor je gemoed. Mits het je smaak is natuurlijk.

Iets waar je aanvankelijk weinig mee had kan mooier worden naarmate je het verhaal en de tijd erachter kent. Vooral wanneer je je uit interesse verdiept. Vroeger vond ik een oude idyllisch gelegen boerderij de meest wenselijke woning, gaandeweg is m’n interesse gebied uitgebreid en is het scala verbreed. Als ik nu de Staatsloterij zou winnen dan kocht ik een jaren 50 villa, zo’n huis met…ach Google maar eens op Richard Neutra, Pierre Koenig, Le Corbusier of toets ‘case study houses’ en klik op afbeeldingen. Of volg bijvoorbeeld dc_hillier op Instagram. Zulk spul.

10 jaar lang heb ik een winkel/werkplaats aan huis gehad, Grotzooi genaamd, daar begeleiden we verstandelijk gehandicapte mensen en verkochten we spullen uit de jaren 50/60/70. We zochten ze ook, we struinden langs kringloopwinkels en kwamen soms met een wagen en een aanhanger vol terug. Die tijd is helaas geweest, vintage en retro werd populair en gehypet, het spul werd weggekaapt voor je er erg in had. Door de blaadjes, internet en tv werd het plots hip ipv armoedig om langs de kringloop te gaan. Lekker retro, heerlijk eclectisch…Plots waren er veel kapers op de kust, ogen met dollartekens gingen open en kringloopwinkels leerden medewerkers ‘herkennen’. Dan is de lol er voor een sjacheraar snel af, je wilt zelf snuffelen en struinen tussen de troep en niet naar een hoekje geleid worden waar de categorie al bij elkaar is gezet door mutsen die winkeltje spelen. De ‘romantiek’ van de kringloop is daardoor wat vervlogen.

We vonden topstukken maar namen ook genoegen met prullaria en gewoon mooi spul, want mooi is mooi; er hoeft niet meteen een blitse ontwerper achter te zitten. Blind een merk kopen ipv iets dat je mooi vindt is hoe dan ook onnozel. Ik heb klanten bij de Grotzooi binnen zien komen die verheugd en in de gloria waren, ook heb ik gasten binnen zien komen die uiterst denigrerend deden. Uitlacherig ook, ‘Wat? 50euro voor zo’n lamp?’ Vroeger dit, vroeger dat…op den duur ken je de verhaaltjes en de pappenheimers. Lui die zichzelf kats voor lul zetten zonder dat ze het door hadden, vaak zei ik dan, ‘Mooi! Hoe meer domme kuukens, des te better!’ Zonder onbenullen kun je namelijk niet aan goedkoop euh duur spul komen.

Wanneer ik met de Grotzooiers op pad ging dan kreeg ik standaard korting. Zogenaamde gewone mensen zijn gevoelig voor zogenaamde andere mensen, ‘die arme gehandicapten’ hoorde je ze zelfs zeggen, of ‘je doet zulk goed werk, neem maar mee…’ Als een moeder Theresa met discipelen mochten we ook vaak ‘backstage’ komen en alvast snuffelen tussen de vers ingebrachte spullen, dat was ideaal. We kochten ook vaak complete jaargangen van woonbladen, netjes gebundeld zoals men dat vroeger deed. Wanneer je er achteloos doorheen bladert dan zie je dat het betere design tijdloos is. Een stoel van bijvoorbeeld Hans Wegner staat ongeacht de trend van het moment in die bladen, of het nu 1958 is of 2022. Dat is het betere spul.

Sommige mensen, en vooral Hollanders, zijn aangaande poen verschrikkelijk, ze zeuren over elk vlekje of krasje. Nederlanders noemen dat een beschadiging, Amerikanen noemen dat mojo, het is maar net hoe je het bekijkt. We kregen veel lui van rond de 70/80 in de winkel, vanuit elke hoek van het land, unisex gekleed en veruit de minst prettige klanten op uitzonderingen na. De naoorlogse boomers zijn qua klant niet de meest plezante voortvloeisels van die periode. Geen affiniteit met de aangeboden waar en toch uitgebreid shoppen. Toeristen op de fiets, ramvol clichegelul. Ik kon bij binnenkomst meestal inschatten wat voor vlees we in de kuip hadden en kreeg dan flitsen in m’n kop van druipende vleeshaken. Gelukkig ook veel aardig volk, veel jongelui, hipsters, en handelaren ook. Een attribuut waar ik bijvoorbeeld op dinsdag om uitgelachen werd, en waarvan me werd verteld dat de prijs bespottelijk was, kon op woensdag maar zo door een handelaar uit het westen opgekocht worden. Dan stond het vervolgens op een vette vintage-site en werd het in no-time verkocht voor het 5-voudige. Mensen van het uitlacherige soort die hardop menen te zeggen wat hun domme kop denkt, daar zijn er veel van, je leert veel want ik heb mezelf er ook wel eens op betrapt.

Bepaalde hoeken van onze samenleving zijn altijd in trek bij wannabe’s en snobs. Jazz, mode, de laatste trends op gebied van kunst en design, golfbanen, het medialandschap enz. Zucht naar status, allure en ‘iemand zijn’. Haast, geld, carrière, je spiegelen met de poppetjes in de media met hun fantastische leven, je afzetten tegen de poppetjes waar je boven staat. Het blijft een geschommel om jezelf iets te voelen en om jezelf anders in de spiegel te zien. Een spiegelbeeld van jezelf, een zelfbeeld als een façade.

Je leert best veel wanneer je in de handel zit. Veelal dingen die je eigenlijk al wel wist, maar toch blijf je je verbazen over de omhoog gevallen mens. Interessant doen en dan de namen of merken waarmee men strooit finaal verkeerd uitspreken, het blijft machtig zalig en gênant. Je kent ze wel, drietbuulen met zoveel verbeelding dat ze er scheel van kijken. Of van die taarten die niks kennen en plots een rijke kerel aan de haak slaan en dan uit leegheid binnenhuisarchitect worden, met de broek vol high society. Die taarten zijn er in vele soorten en maten, dat hoeven overigens niet perse vrouwen te zijn. Bij de Grotzooi hadden we er een paar als vaste klant, eentje vroeg steevast bij elke object met een chromen buisframe “Is dat een echte Gipsen?” Waarop ik met een pokerface zei; “Nee, als ie van gips is dan zak je er doorheen.” Zulk soorten koopt blind de cliché items die ze kennen uit de blaadjes, daar gaat geen zoektocht aan vooraf, geen tand die watert, geen liefde voor het ontwerp. Ze zwierden geregeld door de winkel en werden vaak wat ongemakkelijk door m’n taal, klompen of door de doelgroep waarmee we werkten. Mensen die zich even geen raad weten omdat de omgeving niet op hun niveau is zijn lui die je altijd een slag voor bent, ook al heeft de helft dat niet door. Proleten die zich bon ton voelen omwille van mode, design en pofferigheid mogen best even uit hun air gekegeld worden. Ook al schuilt er in elk mens een na-aap.

Nederlanders kennen hun cultuurhistorische verleden maar matig, aan kunstgeschiedenis wordt op basisscholen geen kloten aandacht besteed, er branden vaak een paar vage flamelampjes, namen als Rietveld, van Gogh, Rembrandt en Gispen; dat kent men nog wel maar verder blijft het vooral bellenblazen. Zelf kan ik al die exotische namen van ontwerpers ook voor geen meter uitspreken, George Nakashima, Ilmari Tapiovaara, Ludwig Mies van der Rohe, Tapio Wirkkala, Le Corbusier, Finn Juhl… poeh. Gelukkig gaat namedropping me wel goed af.

Blazen, pochen, windbuulerigheid, jezelf benoemen tot rockster, kunstenaar, ziener of influencer, dat mag als je dat zelf nodig vindt. Een bouwvakker, chirurg of fietsenmaker hoor je dat nauwelijks doen, ook dat mag. Alles mag, niets is nodig. In de design en kunstwereld kom je veel flapdrollen tegen met valse smaak, ‘geleerd’ uit boekjes en tv, of van anderen. Snobbig gedrag omdat ze zichzelf niet goed genoeg vinden, onzekerheid. Quasi kunstzinnige types die koketteren met hun artistieke inslag en flaneren in een dorre echoput vol aanstelleritis en collega dwalers. Galerijtje hier, expositie daar, een kring van soortgenoten eromheen en je hebt een scene, een kring. Jiskefet zie je overal.

Veel mensen willen graag iemand zijn die ze niet zijn, dat zullen we allemaal wel herkennen. Het hoort bij de zoekende mens. Gaandeweg leer je dat jezelf prima bent, wees blij met jezelf en fuck ‘em all. Oud-Grotzooier Guus Rietveld, glimmend op de foto, had daar geen last van, hij was volledig zichzelf. We kunnen het wel.