De drop-out had pauze, zijn broodtrommel was leeg en alleen het mandarijntje restte hem nog. Elke dag tegen dezelfde koppen aankijken begon hem op te brengen. Z’n werk had hem afgestompt terwijl het maar voor even zou zijn. Hij had opleidingen genoten en vooral een studieschuld opgebouwd, geen bul op zak maar wel tonnen levenservaring en eelt. Om toch maar ergens uitdaging in te vinden sjanste hij maar wat met de minste lelijke aan tafel. Zijn mandarijn paste niet bij de zoveelste bak koffie. 

Het was een cocon, een club zonder lidmaatschap met suffe wereldjes en dezelfde baas. Grappen die in de eerste werkweek wel aardig leken bleken op repeat te staan en er werd meer gezeverd dan in een bejaardentehuis, vooral over dingen die anders zo lekker langs je heen gingen. Ditjes en datjes vlogen je in hoofdletters om de oren en suffe voorspelbare humor sloeg de klok. De klok, die hing als een aureool boven de balie in de fletse kantine, de grote wijzer was het zwaard van Damocles en tikte de drie aan. Hij kakte altijd in op dat tijdstip en de koffie voelde als dropwater. Even dacht hij dat het over honden ging maar het waren geen types voor collies, wel voor bouviers en chihuahua’s. Sky radio viel in herhaling en het was er smerig warm. 

Hij had het bedenkelijke talent om sferen te breken en een soort stiltebreker te zijn, iets wat je niet moet verwarren met een gangmaker. Soms werd er tijdens pijnlijke stiltes hoopvol naar hem gekeken. Toe… Meestal haalde hij dan z’n hofnar van stal en ouwehoerde hij van zich af, vaak ten koste van zichzelf. In de kantine van deze groothandel was dat geregeld nodig, ook al stikte het van de hofnarren. 

De zoemer zette iedereen in standje ‘vooruit dan maar’. De kantinejuf klaagde over het rokershok en de deur die weer open stond, zo moest ze verdomme elke dag die soepjurk in de was doen. 

De werkvloer was een magazijn met rondtuffende mieren die op collies joegen. Elke gang had z’n geur en z’n mafkees, elke afdeling z’n chef en z’n specs. Een log orgaan aan de rand van Zwolle vol consumpties voor de mens, onze wens onze brandstof onze welvaart. 

Toen ‘Paradise by the dashboard light’ speelde begon een ouwe hardrocker zich af te vragen wie ook alweer die zangeres was. Hij wist zich haar tepels beter te herinneren dan degene die ze playbackte. Toen de drop-out hem vertelde dat dat Patricia Paay was twijfelde hij even. 

De drop-out was ik zelf en die status had ik mezelf toegedicht. Eigenlijk was ik gewoon een drop-in, een fitter, al keek ik nog zo graag in de derde persoon naar mezelf, het systeem slokte ook de restjes op. 

Het was dinsdag en ik probeerde er niet aan te denken. Niet aan de dagen maar ook niet aan de tijd. Ik boorde standje zombie aan en verdeed m’n tijd als een robot, als een ding tussen dingen. Jezelf voorzien in je onderhoud, het minste wat een mens kan doen. Je laten degraderen tot een nummer in een hal is soms inherent en een echte vent, ach flikker op; als je jezelf maar bent. Ik deed mooi door en ouwehoerde wat jus door het dode landschap en maakte dit leven draaglijk. Soms moet je gewoon niet zeiken, erop of geen vreten, alles kan gekker. 

Het liefst ben ik slechts, een beest in de jungle zonder pasje, lidmaatschap, vergunning, hypotheek, paspoort, ID of stempels. Ongeregistreerd zijn lukt helaas niet in een systeem, wel in het leven, dacht ik even toen de collies om me heen blaften. 

Ik ben m’n gedachten niet, of m’n ego en m’n status. Een heftruck knalde tegen m’n Pimespo, en even was ik weer op de vloer. Onze vrijheid zit in een blikje, de roest zijn we zelf.