De boer zwoegde over zijn land en voelde zich een ploeg. Jawel, een beetje hoop had hij wel gekregen van zijn collega’s. Hij snapte ze wel. Hij had de klompen niet eerder zo scherp geslepen gezien. Zijn eigen hooivork voelde ook al een tijd als een wapen. Zijn overall als een uniform. Hij voelde zich bezeken.

Godverdomme wat was de grond droog. Zijn poten waren botte schoepen. Hij spoog een klodder pruimtabak op de kurken vloer. Pruimen deed ie uit lekkernij, folkore en gewoon omdat zijn opa hem dat geleerd had. Het Engelse raaigras woof gifgroen als kunststof op de aangrenzende akker. Geen gezoem, gekrioel of getjilp, een effen palet waar nog geen haas een leger waagde. Mollen vonden er geen pieren, die groeven met gang richting de dodenakker op de berg. Daar was het een levendige boel vergeleken bij dat groene doodslaken.

Zijn pruimtabak zei eigenlijk al genoeg, de boer was er een van boeren en niet van ouwehoeren en bedrijf voeren. Hij voerde liever uit de hand en biodivers was hij al voordat men de term voer.
Actie voeren voor iets dat hem ontgroeit was ging hem een sloot te ver. Ondanks zijn compassie.
Dat ie gepiepeld werd door politiek, consument, tussensegment en door inconsequente regels aan banden werd gelegd was hem wel duidelijk.
Er moet ook iets gebeuren. We kunnen beesten niet meer tot dingen degraderen en de overvolle aarde als tuig blijven uitbuiten en bewonen.

De aardappels in de aarde lagen door de gebarsten droge grond groen in het zonlicht te kijken. De boer dekte ze toe met zijn klompen vol stuifzand. Midden op het land zeek hij zijn blaas leeg, de pis parelde op de stoffige droogte. Hij bekeek zijn steppe met leegte in zijn boerenhart.
Jubelende leeuweriken konden zijn gemoed niet opvrolijken, die waren er niet meer. Hij knoof een taaie stronk tabak tot pruim en liet de nicotine zijn werk doen.
Een machtig zware donderslag volgde.
Genade, even was het plechtig stil.
Tot de beesten op stal hun melk zuur loeiden.

Zichzelf herpakken als een Case IH had ie eerder gedaan maar nooit eerder had hij het licht zo helder gezien. De ploeg sneed door de aarde als een mes door de Bona. De zwaluwen brachten de zomer, het zou een mooie worden. Hij rook het aan de lucht en voelde het aan zijn likdoorn. De sterren stonden goed.

Hij ging boeren zoals hij boeren moest. Zoals zijn opa hem pruimen had geleerd. In harmonie met zichzelf en zijn habitat.
Een hooibaal viel ontladend van zijn kromme rug. Hij greep zijn hooivork en smeet hem egaal in de baal. Het spieste zijn gras, een wapen had hij niet nodig.
Een boer is niet altijd een oprisping.
De boer is een mens.
Bwurp.