Elk gehucht, dorp of stad kent ze, de zonderlinge figuur, de dorpsgek, de paradijsvogel. We hadden er hier heel veel, velen zijn verdwenen, overleden of opgenomen. Het blijft wat vaag, sterven ze uit? Of zijn we omringd met aanstormende talenten. Dat laatste kan haast niet want dat zou betekenen dat ze altijd op leeftijd moeten zijn. 

Door minder geborgenheid, sociale controle oftewel tanend noaberskap en de behoefte van de ‘normale mens’ om zulk soorten maar op te bergen zijn ze in de dorpen nagenoeg verdwenen. De tijd en de ‘betere’ omstandigheden zullen ook invloed hebben gehad. Best jammer eigenlijk, voor een kind is het juist goed om te leren dat er allerlei soorten en maten zijn. Hoe meer kleur des te beter. 

Een paradijsvogel die ik me goed herinner was Goofy, niet uit het paradijs maar uit eigen land waar het ook best paradijselijk kan zijn.

Hij liep geregeld over de vensterbanken van de basisschool, we hadden er maar één, dan stond gelijk de hele klas op de kop. Goofy kwam vaak zomaar aanwaaien, dan hoorde je ‘kauw-kauw’ of ‘tsjak-tsjak’. Mietjes, veel meisjes en ukkies waren bang voor hem want het was een onberekenbaar schepsel, hij ging je zo op de kop zitten, of op je schouder. 

Een tamme vogel gaf me een goed gevoel, iets uit een jeugdboek of serie. Een Pippi Langkous-vibe of zelfs een Kameleon-gevoel, die laatste was achteraf gezien een conservatieve boekenreeks met conservatieve rolpatronen waar H. de Roos heden ten dage voor gecastreerd zou worden. Wel vol zalige avonturen natuurlijk en ach, die rolpatronen, zo was het in de meeste gevallen nu eenmaal, zolang een ieder daar gelukkig en vrij in is dan is dat dikke prima. 

We zagen Goofy zowat elke dag. Of het een pop of een man was, dat wist denk ik niemand, zulke vogels zijn gewoon vogels zoals cloaca’s cloaca’s zijn. Luttenberg was een dorp met 2000 inwoners en het jonge spul uit het dorp kende elkaar allemaal. Ik kan nog steeds elke straat, elk huis in m’n kop langs gaan en opnoemen wie er woonde en wat de namen en bijnamen waren. Verder ben ik geen autist en heb ik maar een matig geheugen. 

Goofy was opgevoed en tam gemaakt door de gebroeders Otten uit de Wispelweg, snotterkuikens van de lokale aannemer. Bert en Rene waren wat ouder dan ik en waren altijd in de weer met beesten, dode beesten, skeletten, opgravingen en dat soort gebolder. Ze pakten het spul ook gewoon met de blote handen aan, zonder blikken of blozen. Waar Moffen waren neergestort en dergelijke, dat wisten ze ook. Ooit heb ik eens mensenschedels zien liggen in een schuurtje bovenop de berg. Sommige dingen probeerde ik te verdringen…

Goofy was met ei en al uit het nest gedonderd en werd opgevoed in de familie, een mooi en nobel streven met vaak een tragisch eind. De goede zorgen zijn vaak niet afdoende of geschikt waardoor kinderen leren dat het leven niet zo vanzelfsprekend is. Bij Otten was het afzichtelijke kale kuiken echter in goede handen. Goofy werd gevoerd met pieren, slakken, eieren, torren en vond een plek in een oude papegaaienkooi in de woonkeuken. Ook brood met melk en pindakaas vond ie niet te versmaden, hij werd geen dag overgeslagen en groeide snel. Toen hij voor het eerst wat los mocht fladderen scheerde hij in no-time als een Messerschmitt door de keuken. Brutaal en nieuwsgierig was ie altijd al, hij leek soms met z’n snavel het deuntje van ‘a ram sam sam, a ram sam sam koeli koeli koeli koeli koeli ram sam Sam’ langs de tralies te hengsten. Je kreeg de neiging om keihard ‘Aravi aravi’ mee te blèren. 

Hij ging vaak vrijwillig terug in z’n kooi tot hij groot genoeg was om het deurtje altijd open te laten. Hij bleek een honkvaste gast, een trouwe metgezel die altijd ergens in het kielzog van de broers fladderde. Een tamme vogel is een beetje een attractie, nu zou dat nog bijzonderder zijn dan toen. 

We waren qua beestenboel wel wat gewend. Het was een boeren enclave en de kinderen stonden toen nog veel dichter bij de natuur. André van Bosch’ Garrat zat bij me in de klas en die kwam eens langs met een jaszak vol witte jonge muizen, een nest had hij zo in z’n binnenzak gestouwd voordat hij op m’n verjaardag kwam. Aan het eind van de middag was hij dat helemaal vergeten en was de hele familie geplet, die waren niet bestand tegen het geravot en gebolder in die buidel van spijkerstof. 

Wouter van Spieken’ Johan liep altijd met hanenpoten op zak, daar staken pezen uit waar je aan kon trekken, dan leek de poot plots een horrorklauw die je wilde pakken. 

Bij Bievank gingen we geregeld op rattenjacht, met jutezakken vol keien stoven we de donkere varkensschuur in waar ze bijna standaard om de hoek tegen de muur aan zaten. Het gekrijs hoorde je ‘s avonds nog voordat je slapen ging. Ook de katuil in onze treurwilg kan ik me goed herinneren, na jaren onze huisvriend op afstand te zijn gooide mijn oom eens een tennisracket in die boom. Volgens hem waren die beesten honkvast en kwamen ze altijd weer terug. De uil was voorgoed verdwenen en Wilfried Hutten, een buurjongen maakte ik wijs dat m’n oom een uitschuifbare arm had, dat hij het tennisracket, dat in de boom bleef hangen, er die avond wel uit zou halen. 

Er woonde buitenaf ook een familie met een Amerikaanse achternaam, Monroe, dat was een mysterieuze familie. Ze spraken Amerikaans-Luttenbergs en bewoonden een boerderij waar de mafste, exotische beesten rondhingen. Ook de bekende pianist Louis van Dijk zat er geregeld achter een vleugel. Samen met Zorro, de buurman die schurk en flamenco danser had gespeeld in de welbekende Amerikaanse serie. Ze speelden schaak en rookten sigaren als Castro, ik was er wel eens wezen spelen. De oude Monroe was een ex-circus of dierentuindirecteur, of zoiets, ik vroeg me toen nooit af hoe dat volk hier allemaal verzeild raakte… 
Sinds de familie hier woonde stonden de dorpse kinderen met dierendag wat voor aap wanneer een Monroe-telg op het schoolplein kwam paraderen met een drachtige struisvogel, dromedaris, chimpansee of bejaarde olifant.
Stond je daar met je hamster…

Goofy werd een vertrouwde vogel in ons straatbeeld. De trouwe pikker, de kleine kraai, de mysterieuze hoeder van het dorpsplein. De geniepige krulspeldendief, dat had hij geregeld bij vrouwen in de buurt gedaan. Wanneer ze aan de waslijn stonden scheerde hij zo over de coupe en probeerde hij een speeltje te grijpen. Oorbellen, kralen, brillen en snorharen sleepte hij geregeld mee naar zijn kooi, die nog steeds open stond. Ooit had hij de gouden tand van een scharenslijper willen pakken, de klomp zat echter muurvast in z’n leren muil, de schooier gaf geen krimp en had Goofy zowat vermoord. Dat kunnen ze, reizigers, ze hebben een pact gesloten met dieren, iets waar wij weinig van snappen. Hellige honden die het erf bewaakten als hellevegen werden op slag zo tam als een bordeelkees met een zigeuner voor hun tandvlees. Ik had het een paar keer gezien. 

Goofy heeft eens een plechtige heilige communiemis verstoort en mikte z’n zeiknatte stront bij Jezus achter z’n lendendoek. De drap liep ‘m langs de poten, ‘Voelt die ook een keer nattigheid’ hoorde ik m’n pa brommen. Ook had hij dat geregeld gedaan in de helm van Annie uut de Bochte, die warme oase moet vast lekker geroken hebben. Goofy kroop er geregeld in wanneer de Nolan aan het stuur van de pruttelende Puch Maxi hing. 

Ach een tamme vogel, we kunnen elk seizoen wel vogels tam maken maar vogels zijn vogels. 
Ze horen vrij te zijn net als wij. 
Tam zijn is ook maar zoiets. 

Goofy kwam ter sprake toen ik met Bert bij z’n broer Rene op de koffie was en ik tussen andere geprepareerde snuiters een wat aangedaan verfrommeld kauwtje zag hangen. Het lijk had gelukkig nog wat doffe veren maar het meeste zaagsel was inmiddels uit z’n afgedopte cloaca gedwarreld. 
‘Is dat…?’
Goofy ja! Lachte Otten. Kijk, zo vanzelfsprekend was het dat elke dorpse snotneus het kauwtje kende. Dat is in deze tijd helaas wel anders, dan ligt zelfs een soortgenoot soms weken te vergaan, zonder dat er geklopt of gebeld wordt. Maar goed, Goofy had wel altijd z’n deurtje open staan.

Ik kon me niet meer herinneren hoe Goofy aan z’n eind was gekomen, zo’n beest wordt zo een jaar of 25, dus dat moest ik even navragen. Volgens Bert kwam dat omdat ie z’n poot een keer gebroken had doordat Silvo Maatman, de zoon van jager Krieghuus Jo, hem per ongeluk had geraakt met een katapult. De kiezelsteen had z’n taaie poot bij de enkels doen knakken als een tak. Volgens mij hebben vogels geen enkels maar vooruit. Nadien bleek een spalk en warme pieren niet te helpen, het beesie was geknakt en waarschijnlijk al lang over z’n taks. 
Arme Goof, Corvus monedula is z’n plechtige naam maar Goofy stond hem beter, uiteraard spraken we het uit op z’n boerenfluitjes. 

Kauwen zijn monogame kraaien, ook Goofy bleef de gebroeders Otten trouw tot aan z’n dood, ze leken dan ook behoorlijk op elkaar. In het thuishonk lag ie na de aanslag, met het deurtje open, pardoes met z’n poten in de lucht. Na een ziekbed van een paar dagen was het ondanks de hartelijke bekommering gedaan. Z’n veren glommen maar z’n pokkel was dof. 

Tot aan z’n puberteit had Bert het gefladder in z’n kielzog gemist, hij had er nooit over gepraat. Ik weet zeker dat hij ook nu nog opkijkt wanneer hij ‘kauw kauw’ hoort, en dat hij zich dan even bitter voelt.
Of blij…
Tsjak-tsjak.