Voor het eerst sinds april gaat de verwarming weer aan. Het ruikt fijn, de radiatoren knappen en het voelt geborgen en binnen. De tuinstoelen staan nog buiten want ik heb ze eerder te vroeg opgeborgen. Oktober is er net. Ik koop speculaas en het voelt al winter wanneer ik het proef met koffie uit de percolator. Die haal ik af en toe van stal, als je de pruttelaar niet vaak genoeg gebruikt dan smaakt de koffie naar lood of koperpoets. 

Veel dingen zijn lekker ondanks de zwarte rand, randen die ik misschien liever niet had of wist. Ongefilterde koffie is slecht voor m’n aders, de verwarming is slecht voor de mensen in Groningen en de aarde. Bier is te lekker om aan het gif dat alcohol is te denken. Borrelnoten en oude kaas voor het slapen gaan met rode wijn op de luie bank is een moordenaar voor m’n nachtrust. 

De poes denkt er anders over en rekt zich behaaglijk uit terwijl ze op m’n benen ligt alsof ik haar elektrische deken ben, er kruipt iemand tegen me aan en ik lees wat. Het regent, de avond overvalt me al een tijd wanneer ik te laat door de bossen struin. 

De ganzen gakken het hele jaar door, een eekhoorn denkt uit zicht te zijn wanneer ik de boom omsingel. Hij vergaart de vruchten van de herfst en is druk. Tonderzwammen zitten als wratten aan de beuken, eekhoorntjesbrood, vliegenzwammen en grote parasolzwammen waar ik onder zou gaan zitten als ik een kabouter was, kleuren mee. Wat moest de aarde zonder ze. De kraanvogels en koperwieken komen,  zwaluwen en nachtegalen gaan. De buizerd blijft en zet zich schrap net als de mus in zijn saaie pracht. Een egel ligt dood op straat, ik zie nog maar net dat hij een egeltje was. Z’n snuit veert eigenwijs op wanneer de zoveelste auto het diertje plat walst. 

Het beddengoed is vers gewassen en m’n seizoens-dekbed sla ik in de frisse hoes. Wanneer ik het schone goed uit wapper raak ik de bamboe lamp en een spin ziet z’n web naar z’n mallemoer gaan. De eerste boerenkool maakt me even gelukkig, denk ik. Wat geluk is dat weten we blijkbaar niet, dat lees en hoor ik vaak. Toch denk ik dat dat het was. M’n trui was ik bijna vergeten, een lekkere warme met een eland erop. Hij hangt naast m’n bruine geiten wollen vest met suède ellebogen. Suède, leer en kaas zijn enkele verbeterpunten aangaande m’n aardse verblijf en m’n voetafdruk, ook is de oude Volvo een fossielenvreter. Een auto ‘af rijden’ tot ie op is is daarentegen wel weer netjes, telkens verse spullen, of het nu om auto’s, meubels of kleding gaat is natuurlijk niet zo fris. Verder doe ik m’n best, ik hoef geen vlees of plastic en vlieg zelden, ik plant net zo lief een boom. 

Maar god, laat eerst die fukkers van een kapitalisten maar eens hun best doen in plaats van telkens die bal in de goal van het plebs te mikken. 

Ik zorg ervoor dat caissières zich niet eenzaam voelen en ben een koning van de smalltalk. Ik ouwehoer er wat af. Het leven zit ook in kleine dingen, in lol en een lach. Misschien wel voor mezelf. Muziek maken doe ik ook, daar kun je mensen mee vermaken als een dienaar van de verpozing die we zo nodig hebben. Een brenger van het licht voel ik me niet, kapsones is me vreemd al zul je dat niet zeggen want m’n bek is groot. M’n hart ook, hij is groot en klein. M’n kinderen zijn ook groot, en ik had ze misschien niet mogen krijgen ivm de overbevolking. ‘Netjes is het niet’ hoor ik weleens. Drie is tegenwoordig overdreven maar god, de tweede was een tweeling en ik ben woest gelukkig met ze. Met alle drie, dieper dan je uit kunt leggen. Harder dan m’n hart kan verdragen. 

Ik probeer het goed te doen, en wil niemand kraken behalve de krakers die kraken. Ik breek verbaal graag vrijheidneukers af, non verbaal voel ik het ook maar ik ben een sociaal mens. Ik ros er niet meteen op los, dat komt vast wanneer het me na komt. Dan waarschuw ik misschien eerst en is het aan de ontvanger om m’n signalen te herkennen. 

Maar eerst draai ik een plaat en zet ik de verwarming zachter want m’n trui en m’n boerenkool zijn kolen voor m’n jas. De herfst is er in m’n favoriete kleuren. De kleuren van het leven. De geur van overvloed, de natuur is klaar en af. De oogst is daar. Ik hoor een hakselaar denderen en ruik een vlaag mais terwijl ik het raam dicht doe. Morgen wordt de tijd verzet en koop ik misschien pepernoten en probeer ik weer eens om het leven niet in een roes weg te laten glijden. Om wat naaster te zijn, bij de mensen om me heen en de aarde, die mooie aarde.