Hunebert kon zuipen als een paard, in z’n eentje tikte hij met gemak een krat pils weg. Altijd gedaan, straf vanaf z’n 15e. Trots was hij er niet op, hij was gewoon kats verslaafd. Hij zei dat ie het simpelweg lekker vond en daar twijfelde ook niemand aan.
Hij had geen kwaaie dronk, dat was een geluk want hij heette niet voor niks Hunebert. Hij was een gebouw van een kerel die sloopkogels vrat als bammetjes. Meerdere malen had hij het oer Sallandse fietsen-dubbelvouwen gewonnen en een sponsordeal met Union had ie in no-time in de wacht gesleept. Dat kanaalvolk uit Nieuwleusen wist wel hoe ze een stalen ros moesten bouwen ook al deed het sommigen zeer wanneer hij ze verfrommelde als bierblikjes.
In het uitgaanscircuit genoot hij een dubieuze reputatie. Bij Zaal Dijk had hij eens een deerne uit het leven gevingerd, tenminste, dat zeiden ze. Hij had er daarentegen ook busladingen levend gefriemeld, al stond ie aan de bar of zat ie reeds in de taxi. Bij de Vebo en menig bank liepen schadeclaims, flipperkasten en jukeboxen waren doodsbang voor hem; hij bedoelde het niet kwaad maar was altijd wat speels gebleven.
Als kind kon hij keihard op z’n vingers fluiten maar sinds zijn handen op Hobbit-voeten leken durfde hij dat niet meer, zijn bek had ie groot genoeg maar zijn mond was gewoon gebleven. Een gaatje in een dijk dat gromde en waar zeeën drank in verdwenen. Zijn hart was groot en klein tegelijk, daar verbaasde menigeen zich over. Schouderklopjes en hugs had ie altijd in huis maar hij hield het verstandig bij verbale aardigheid, attenties en noaberschap van de bovenste plank.
Soms leek het of het gebouw leeg was, leeg gebonjourd door zijn dominante vrouw Helga, een olietanker van een wijf. Hunebert leek sprekend op een menhir en was zo groot dat je je niet voor kon stellen dat Obelix hem zou kunnen dragen, totdat je Helga voor je zag met een helm op en een druipsnor. Dan wist je dat toverdrank overbodig was en zag je Hunebert kleiner worden in haar zog. Met een kamelenteen waarin elke druïde zou verdwalen plaatste ze hem in elke gewenste hoek. Helga, de bevende baobab met maretakken die overal uit leken te krullen.
Hunebert werd alleen gedragen wanneer hij een kruiwagen Duvel had gezopen en was neergezegen op een partyfloor. Of nou ja partyfloor, meestal gewoon op de tegels van een snackbar. Over een drempel kwamen ze helaas nooit, ze liet hem telkens op karakter vallen als een baksteen. Het was maar goed dat ze nooit baby’s had geworpen, bedacht Hunebert zich vaak, als je zag hoe ze met stambomen op Schotse hooglander party’s tekeer ging of met dwergen… daar werd je koud van. Soms vergat ze om door te spoelen, dan snapte je ineens dat bijna alles voor haar kinderspel was.
Ook Hunebert werd geregeld achteloos alle kanten op gesmeten, soms uit bed maar nog vaker erin. Dat nest bestond uit een bouwwerk van waterbedden en autobanden, door Hunebert met sjorbanden aan elkaar gebuffeld.
Handig was ie wel, zijn vakantiebaan tijdens een lang vergeten zomer bij Avonturenpark Hellendoorn groeide uit tot een vaste baan als manus-van-alles, hij had zelfs de stem van de ‘papier-hier’ roepende prullenbakken ingesproken. Door de Corona kickte de directie hem echter uit de sprookjestuin waardoor hij zomaar op straat kwam te staan. Het waren barre tijden waardoor ze zo blut raakten als schooiers. Helga kostte alleen maar geld en bivakkeerde al tijden met een psychose op de giga-bank. LSD leek destijds zo onschuldig maar het had zelfs in deze kolos haar sporen achter gelaten.
Omdat ze glad de baas was had Hunebert al weken geen bier meer in huis, het beetje geld dat hen steunde ging op aan vreterij en de vaste lasten, die meestal wel even konden wachten. Helga bunkerde een vloot vol buit weg voordat Hunebert zijn jas uit had. Ja, hij haalde braaf de boodschappen met een mondkap gemaakt van haar onderbroek.
Hij kreeg al rap ontwenningsverschijnselen en had het behang en de vloerbedekking opgevroten voor ie er erg in had. Toen de heftigste stuipen weg ebden raakte hij gaandeweg verlicht en vrij van hunkering. Na een paar maand werd ie langzaam diegene die hij al jaren kwijt was en zelfs niet meer zocht.
Helga werd vetter en vetter, ze leek wel een provincie, de onbetwiste mispoes Overijssel. Haar bek was Zwolle en haar dichtslibbende aorta de IJssel, opgezwollen als een aangespoelde potvis voelde ze geen getijden maar honger. Naar Helga of Hunebert luisterde ze niet, zelfs niet wanneer hij het uitschreeuwde van alenigheid. Haar hoofd bewoog slechts als ze iets hoorde ritselen.
Ze was bezig met hemelen en Hunebert vroeg zich af of de hemelpoort er wel op gebouwd was, als een verongelijkte vrachtwagen in een viaduct zou ze knel komen te zitten. Godver, als ze zich maar niet bedacht en rechtsomkeert zou maken…
Ach, hij vertrouwde op zijn gebeden, die hij slechts met drank op had gepreveld, zowat elke dag dus. Hij twijfelde even of hij zou blijven, hij zou wel een jaar te vreten hebben wanneer hij een kannibaal was geweest. Zijn per ongeluk aangepapte eega was niets meer dan een stuip zonder trekken met vaag ergens een gezichtje. Ze zou spoedig ten onder gaan in haar lijf, maar hij had er het geduld niet voor…
Hunebert bedankte voor alles behalve zijn eer en pakte zijn spullen. Hij hing een touwtje uit de brievenbus en spoot met verf ‘HELP’ op de voordeur waarna hij met reuzenstappen hun aula verliet om zijn oude demonen van zich af te schudden. Los en hongerig naar de wereld liep de zwerfkei door de velden en de bossen. Zijn gemoed was zonnig en zijn schaduw lang, hij zag wel waar het leven hem bracht.
Bier lustte hij nog steeds, andere seksen ook. Hij lustte ze omdat ze smaakten en niet om zich te laten kraken, die vlucht zou hij niet meer maken want hij wilde het leven raken, dat eeuwige leven, zomaar gekregen van zijn ouwe lui. Een vlaag sentiment trok door z’n keumes. Familiefoto’s leken op kiekjes van Drentse hunebedden, ze doemden op als ansichtkaarten uit het hiernamaals. Het maakte niet uit waar ie vandaan kwam, hij was er.
Bij een kroeg in de Achterhoek nam hij een halve liter op het terras. Het leek er plots vol en wierig. De Grolsch-dop plopte en de schaduw van de lindebomen gaven hem een plek om te laven. Proost! Op Helga, de vrouw die het gebouw verliet, nog voor ze het lampje had gevonden. Het dorp werd een provincie, de provincie een land en het land de wereld.
Hel ga, hemel kom.
Saluut.