dat is hij nu nog, zijn geaardheid was duidelijk en niet zo fluïde als de tijd. Hij hield van kerels en vond zijn kick in de drassige achterlanden van Salland. Daar waar homo’s vroeger naar het seminarie gingen of verhuisden voordat ze uit de kast kwamen. Dat waren eiken kasten, niet van die gammele Ikea troep van nu.
Dat flikkers vooral chocoprinsen waren bleek een fabel, Johnny was een uitzondering, zo vertelde hij. Zo rond z’n puberteit had hij geoefend en even geprobeerd om hetero te worden maar hij had al rap in de gaten dat het geen keuze was. De vrouwen konden hem niet behagen, hij voelde zich een smeerlap, een vreemde matennaaier.
De eerste sex in zijn straatje vond hij in de dames-wc op de MAVO, een wufte leraar biologie zou hem wel even de herenliefde laten voelen. Nadien had hij getracht om van Johnny een korfballer te maken maar van dat gekwispel moest hij niks hebben, hij was meer het type voor muilkorfbal. Tijdens de bloemetjes en de bijtjes-les op de basisschool had een meester ook al eens naar hem geknipoogd maar daaraan gaf hij geen gehoor. Geen sjoege kreeg de oude nicht van Johnny, hij knipoogde nog liever met z’n reet.
Hij had nooit opgebiecht dat hij op kerels viel, en terecht, hetero’s hoeven ook niet uit te leggen dat ze straight zijn, flikker op zeg. Daar had Johnny natuurlijk keihard gelijk in, hij was dan ook niet het type cliché-nicht, van die soorten die je in de media zag. God, hij kon die aanstellers wel aan flarden beren met z’n berelul-extra. Toch liet hij het maar, hij ging ervan uit dat de anderen ook doorhadden dat dit een misplaatste persiflage was. Neuh, Johnny liep erbij als een ploert, een lompe houthakker. Slechts z’n ogen verrieden z’n geaardheid. Maar hey, er viel geen fuck te verraden.
Hij lulde zoals hij gebekt was en speelde geen rol. Hij kende ze, homo’s die sinds de openbaring plots als een gênant randstad wijf gingen lullen, met alle maniertjes van dien. Extravaganza als een aanstellerige oude temeier, hol en sneu. Gruwelen deed hij maar ook dit slikte hij voor roze koek, veel mensen kwamen nooit uit hun flapdrollen rol.
Z’n ogen zagen alles en z’n neus rook of je twijfelde. Hij had veel schemergebied-bewoners op enigerlei wijze bekeerd en gepenetreerd met z’n homosexuele aura of z’n dompelaar. Aan z’n klauwen kon je zien dat hij geregeld een bijl of een boomstam vast hield maar inwijden deed hij immer met zachte hand. Ferm werd hij pas later, wanneer ze graag waren. Z’n ogen waren feminien en z’n tast als fluweel, de ‘Roze Zaterdag’ had er een mascotte bij ware het niet dat hij de poten liever in de grachten smeet. Op zulke goedkope orgies kwam hij niet, dat geflaneer met pezige konten en opgekalefaterde pijpbekken vond ie kut. Net als de kutten die er sloerig omheen hingen. Nep-vrijen in een valse parade vol exhibitionistische onzekerheid. Maar god, laat ze, ze doen maar.
Hij veegde er z’n reet mee af en beukte lustig verder. Hij had sowieso een broer dood aan dat uitgedoste gesukkel, of het nu carnaval of een bruiloft was. Johnny was cool, hij was zichzelf en ze lieten hem. Geen kop van jut was voor hem veilig, ook het wereldberoemde Luttenbergse ‘Gat-graven’ was een verboden evenement voor onze John. Niet dat hij mee wilde doen.
Op een keer was hij zo geil als een beer. Hij vond even niet wat hij zocht en liep al geregeld tegen van alles en nog wat aan te foksen. Zijn lijf leek een neukspast-spier en hij stootte oer vanuit z’n heupen, het was verdomd geen gezicht. Goddank kwam hij Flikker Gait uit het grote dierenbos tegen, de lellebel van Nijverdal. Gait hield van kogelstoten en leipe sex. Hij was niet Johnny’s type maar soms moest je schijt hebben en je vuur blind blussen. Erupteren als een vulkaan, na een penetratie die met geen midwinterhoorn was te evenaren. Hij loeide en Flikker Gait ontving zijn ontlading als een kust z’n tsunami.
Een latere keer was hij blij want hij kreeg een gewei, van z’n man z’n verlossing. Hij trouwde in de bos met zijn boom van een kerel, een Pool die zomaar pech had gekregen met z’n vrachtwagen vol rendieren, pal voor Johnny’s huis. Als een warm cadeau werd de Oostblokker in z’n gulle schoot geworpen. Johnny ging voor de liefde, iets dat hetero’s weleens vergeten; die denken bij homo’s meteen aan sex.
Het gewei was z’n kroon, Johnny burlde als een damhert, zijn rust zijn aarde, zijn lust zijn gaarde. Ze zopen wodka en bier en hadden immer vertier, in hun leven in hun voorkeur in hun wezen voorbij de voordeur. Leven en laten leven, ‘Fuck ‘m all’ dacht ie nimmer meer.
Johnny was een mens, nou en.
Hij is, jij ook.