De Kopbal

kopbal

De bal kwam nat en bemodderd op me af suizen, ik kopte hard, er zat niks anders op. Van een beetje kerel werd dat ook verwacht. Omdat ik lenzen droeg deed ik mijn ogen te vroeg dicht en kreeg ik de bal vol op m’n waffel. Kla-bangs. Ooit werd ik geraakt door een klomp bij de zweefmolen, het gevoel kende ik wel. Van meester Holtslag had ik ook eens een hengst tegen m’n smoel gekregen omdat ik met mijn dolk Normaal in mijn lessenaar had gekrast. Toen ik hem daarna Hitler noemde schopte hij m’n stuitje aan gort. Hij zat vast bij ROHDA.

Ik sloeg achterover en was even weg. Met mijn klauwen vol aarde kwam ik bij en ik hoorde de scheidsrechter vragen hoeveel vingers hij op stak. Hij hing boven me en z’n fluit bungelde tegen m’n kin. De zaterdagochtend was er eigenlijk om te wandelen of om lekker uit te slapen bedacht ik me in mijn natte klof. Mijn mond proefde bloed en ik voelde dat een tand los zat. Godverdomme.

De aanstormende leider legde een natte handdoek op mijn gehavende snuit en morste water over m’n blauw-witte SDOL-shirt nadat ik ‘vier’ riep. Ik was nog wel zo helder dat ik dacht ‘wie steekt er in godsnaam 4 vingers op’.

Na wat gedep en gepep bood Benno, de leider, me z’n befaamde snuiftabak aan. Nou ja, aanbieden; zijn vinger ging gul door zijn blikken doosje en het scherpe goed zat in m’n neusgat voor ik boe of bah kon zeggen. Dat was ik ook niet van plan want ik was er niet vies van, dat wist hij wel. Het bloedende neusgat sloeg hij gelukkig over.

Ik kwam bij m’n positieven en instinctief drukte ik de druktemakers van me af. Het is allemaal goed bedoeld maar kom op zeg; stel je niet aan. Ik ben taai en zo’n spektakel om me heen paste eerder een ander, ik had nooit wat. Mij kop suisde en mijn gestreepte blauw-witte Pipo sokken voelden als afgezakte onderbroeken. Ik trok ze omhoog over mijn ruftende scheenbeschermers en kreeg een laf applausje uit de dug-out. Wisten zij veel dat ik lenzen droeg. Met een tampon in m’n neus, wat pleisters en een gedesoriënteerd hoofd nam ik mijn wazige positie weer in nadat de scheidsrechter op zijn fluit blies. De fair-play stuiterbal werd sportief aan ons geschonken. Dat hadden velen niet verwacht van de tegenpartij. ROHDA Raalte had hier immers een aanstellerige reputatie en ze waren bloedfanatiek.

Met de noppen vol modder reet een rood-gele vedette de mat tot moes, hij tackelde m’n spurt bijna in de kiem maar mijn bal schalde panna tussen zijn benen. Ik raakte ‘m vol in de kruising en draaide me om voor ie in het net sloeg. Recht-op-het-doel-af was even mijn slogan, en niet de hunne.

Doordat een damesclub lustig naar strijd de kleedkamer verliet en haar noppen door de tegel-bezem joeg, bleef mijn Cruijffiaanse actie ongemerkt en dof in de dug-out hangen. We stonden met 6-1 achter en het liep voor geen meter. Sinds we bier lustten voelde een potje niet meer zo kwiek en logisch als eerder. Mijn tand wiebelde als een steentje aan een spier. Het hing net als mijn sportieve loopbaan aan een draadje.

De ROHDA boys galoppeerden als Italiaanse raspaardjes met gekleurde schoentjes over de mat. Ze hadden ‘goed voetbal is als ballet’ iets te serieus opgevat. Veel geknuffel ook, aangeleerde maniertjes en salsa-achtige blijheid na een doelpunt. Dat stond Brazilianen af en toe prima maar bij dit kaliber was het net of een a-ritmische Hollandse trut Afrikaans danste en lubriek door haar kruis wreef.

In de rust kregen we hete, slappe thee uit plastic bekertjes met een mieterig houdertje. Met mijn dikke verdoofde lip kon ik de hitte niet taxeren waardoor ik me een ongeluk blies. Het potje zou slechts met een kruiwagen Pervitin te redden zijn, dat wisten we. De snuiftabak van Benno was nog lang niet op z’n werkzaamst, de climax kickte er pas later in. Ik voelde weinig behalve mijn gehavende gezicht met als middelpunt de slokke tand. Mijn tong en wangen hadden de neiging om de holte vacuüm te zuigen maar het draadje kon dat vast niet aan. Ik drukte hem telkens met m’n tong terug in zijn huis van vlees, de wortel gaf echter niet thuis.

Mijn thee smaakte naar ijzer.

De leider hield al lang geen peptalk meer en lulde als één van ons over de naderende stapavond. Zijn shirt met daarop de tekst ‘als een kalf niet zoepen wil dan moet je hem in Luttenberg op de voetbal doen’ viel niemand meer op. Chauvinisme vond zijn weg niet op sportieve wijze.

Zijn horloge piepte toen de scheids stuiterend langs ons hok richting slagveld schreed. Hij had een kek loopje, een etaleur die net te laf was voor een nazi-uniform, de grasmat was zijn etalage.

De leider sloeg zijn net vol ballen over zijn schouder en als blauw-witte knuppels volgden we hem nauwelijks geslagen naar het groene laken. Als behoefijzerde apen dribbelden we tikkend over de tegels. Na enkele schalkse blikken, een grap en wat gespuug positioneerden we ons op de verse helft. Het startsignaal van de hobbyarbiter klonk schel en opdringerig en met korte pasjes liep hij wuft naar achteren om de beesten het land te geven. Een rommelige pot zonder hoofdrollen voltrok, de botten kraakten en de rood-gele gasten maakten ons in. We hadden zelden zo lapzwanserig lopen schoffelen.

De uitslag voelde niet als een nederlaag want in de kantine zou blijken wie er als winnaars door het leven gingen. De scheids floot de sputters uit zijn fluit en gebaarde militant dat de pot klaar was. 1-11, och.

In de kantine waren de balletjes van ROHDA nog onzichtbaarder dan in hun uniform. De scheids liep in tenue en genoot van koffie en een uitsmijter, hij moest zo nog een pot in banen leiden. SDOL tegen de reli’s uit Rijssen, de duivel tegen God. Een ferme pot, respect voor de tegenstander werd betracht maar werd telkens met grove schreden overtreden. Voetballen zonder vloek was als poepen zonder stront.

De scheids maakte nog een opmerking over m’n mislukte kopbal waardoor de ROHDA balletjes zich de balletjes uit de broek lachten. Ik stond op en en gaf de fluitende fluim een kopstoot met mijn ogen wijd open. Het draadje liet los en mijn tand glipte langs mijn huig. Gelukkig kon ie niet bijten in z’n uppie. De scheids donderde languit tussen de barkrukken, met zijn kop op de stang van de bar. Die waar je je voeten op zet. Een bar zonder zo’n stang kon je geen bar noemen.

Ik boog voorover en de pleister op m’n neus liet aan één kant los, ik stak mijn middelvinger op en vroeg hoeveel vingers hij zag. Hij murmelde ‘geeneen’ en ik trok zijn fluit van het oranje koordje. Mijn besmeurde pleister viel als een volgezogen tissue in z’n open mond. Ik bestelde Grolsch en mikte de fluit bij de glimmende ROHDA spits in z’n ranja.

Toen ik op m’n fiets naar huis reed voelde ik de zacht omrande krater in m’n muil. Mijn tong voelde het als een gapende oorlogswond. Het klopte.

Een klodder bloed zeilde ik tussen de brem, tijdens de wedstrijd had ik al besloten dat het mijn laatste seizoen was. Adiós SDOL, ze zouden me niet missen, hooguit in de kantine. Samenspel-doet-overwinnen-Luttenberg, winnen is innen; de poet is binnen. Het goede leven kon beginnen. Aan wedstrijdjes deed ik niet meer.

De dag erna spoelde ik de stront van mijn tand en drukte ik hem terug in mijn met alcohol gedesinfecteerde tandvlees.Het was zondag, de tandarts kon wel wachten. De kroeg niet.

De rock & roll riep al een poos…
Het roepen werd schreeuwen en de voetbalschoenen lagen weldra vol Sallandse klei uit te drogen in de blauw-witte Quick tas van skai. Relikwieën uit een tijd vol trekdrop en Shandy.

De trainingsavonden werden oefenavonden en de zaterdagen werden pauzes vol katers tussen de avonden die er toe deden. ROHDA werd de wereld, waar we hard tegenaan trapten. De bal was rond.

Spread it