Bij zomerdag ging ik wel eens met m’n neef op pad. Hij was al wat pokdalig en had lang sluik haar. Een soort Billy the kid meets Averell Dalton. Hij kwalsterde als een nozem in proeftijd en dacht al aan een tatoeage. Hij had sindskort een oude Zündapp om mee te crossen en vroeg telkens ‘ziet-u-niet-dat-alles-precies-past?’, ik zag het wel.

Zoals dat gaat leer je van alles van iemand die slechts een jaar of 3 ouder is, vooral op die leeftijd lijkt het verschil immens. Hij was denk ik een jaar of 15, rookte Drum en had al verstand van de deerns. Ook was hij heer en meester in ondeugd uithalen. Zo drukte hij naalden in deurbellen, dreet hij in kranten en stak ze vervolgens aan om de frommel voor een deur neer te leggen nadat hij op de bel had gedrukt. Ook piste hij geregeld bij juffen en schoolmeesters in de brievenbus.

Een gezamenlijke oom pruimde pruimtabak als een Indiaan en legde de pruim altijd op z’n fietszadel wanneer hij bij m’n ouwelui koffie dronk. M’n neef wist dat en drukte er steevast een paar konijnenkeutels in. Wanneer het sap bij m’n oom langs de kin liep, zijn tronie had er een speciaal gootje voor, riepen we smerig lachend ‘Läkkere proeme o’nie!’ M’n grote neef ging vaak verder dan kattenkwaad uithalen en dat was vast de reden dat ik en m’n vriendjes graag met hem optrokken.

Mijn neef was ook een beetje een sadist, hij haalde veel lol uit smeerlapperij. Zo heb ik hem snoepjes zien rollen langs de smerigste onderdelen van z’n slungelige lijf. Dan rolde hij een kokindje of toverbal door z’n kruis, oksels en kont en gaf hij het aan andere kinderen, ‘Wollie een snoepie?’ vroeg hij dan, terwijl ik een vette knipoog ontving en ‘gore smeerlap’ dacht.

Rozenbottels in nekken gooien, scheten laten in boterhamzakjes en kapot slaan in gezichten, je kent het wel. M’n neef was een beste kerel, alleen z’n kwelzucht kwam soms smerig bovendrijven. Een van z’n walgelijkste tijdverdrijven vond ik toch wel ‘kikkers opblazen’.

Hij liet het me voor het eerst zien toen hij zat te vissen, hij was behendig en nergens vies van. Tussen de fases dat hij beet had draaide hij shaggies en filosofeerde erop los alsof hij les had gegeven aan Aristoteles. Achteloos greep hij plots een koude, bruine kikker, poerde geraffineerd een rietstengeltje in z’n cloaca en zei grinnikend ‘Even zuigen’. De kikvors lag in z’n handpalm en bewoog slechts zijn onderkin zoals sommige bejaarden dat doen, hij had geen kans van tegenstribbelen. M’n neef blies alsof hij een kunstje liet zien van de hoogste orde en de kikker leek met elke teug meer en meer op een bruin waterhoofd vol wratten.

Toen de rek eruit was liet hij los en zo tuimelde Kermit als een zware helium ballon met reuzensprongen langs de sloot door waterkers en pinksterbloemen, tot ie in het water plofte. Daar dobberde hij als een volle varkensblaas door kroos en dril richting open water. M’n neef bulderde van het lachen terwijl ik me ernstig afvroeg of dit wel cool was. Je leert op die leeftijd je morele kompas wel lezen.

Je moet wel een wrede hond zijn om zoiets voor je lol te doen, bedacht ik me later. Mensen zijn de ergste beesten, dat klopt. M’n neef had een keer een kikker laten ontploffen, het strootje was hem achterin z’n strot gevlogen en hij zat onder de ingewanden. Het kon hem weinig verrotten. Ik heb dat ‘kikkers opblazen’ nooit geprobeerd, ik stak m’n rietje liever in een pakje sap.

Wat m’n neef later allemaal nog meer heeft uitgevroten is met geen pen te beschrijven. Zijn huidige, bazige eega zou het nooit geloven, ze temde hem dan ook in no-time tot een slaafs discipel van de burgertrutterij. Karma was hier wel heel rigoureus tekeer gegaan, zijn bonkige vrouw was een straf op alle fronten. Haar kop was net een grote verschrompelde kut met een bril erop zodat je wist waar de oogjes zaten. ‘Een huilende ui’ zei m’n pa ooit. Ik denk weleens dat m’n grote neef maar wat graag zijn rietje vol in haar reet wil beuken om haar leeg te zuigen en haar in de plee te spugen. Maar hij durft het niet, niet meer.