In het prille voorjaar liep ik wat te kuieren door het dorp, richting bos. Ik werd afgeleid door het geluid van fanatiek gezaag, motorgezaag. Ondanks mijn voorkeur voor olifantenpaadjes, ik heb er in mijn eentje meerdere gemaakt, nam ik toch een kleine omweg. Het geluid deed mijn zogenaamde alarmbellen afgaan. Waar die ook mogen zitten.
Eenmaal bij de geluidsbron zag ik een verse dorpsgenoot, hij was flink in de weer met een knetterbijl en was professioneel uitgerust. Een forse paardenkastanje lag gevloerd op de keien. Ik ging er wat achteloos bij staan met m’n handen in mijn zakken en schreeuwde ‘Nou?’ De man merkte me op en deed zijn zaag uit. Terwijl hij zijn gehoorbescherming afdeed vroeg hij netjes in het abn of er wat scheelde.
Ik vroeg deftig in het plat, hij stond toch al met 0-10 achter, of de boom soms ziek was. ‘Nee’ zei de man, hij had kakelverse zonnepanelen op zijn dak laten gooien en die boom veroorzaakte teveel schaduw. Hij lulde nog wat over rendement enzo. Goddank had hij een foeilelijke hut gekocht, een boerderette, die onmogelijk te ontsieren was met goed bedoelde panelen. Een voor- of achterkant was niet te ontdekken, ik vroeg daarop of hij de aangerichte schade aan zijn andere kant ging compenseren.
Hij bleek me slecht te verstaan en keek ongemakkelijk naar zijn reet. Vervolgens vertelde hij dat hij tevens last had van blad in zijn goot. In de veronderstelling dat de zwans een heteroseksueel was vroeg ik of zijn vrouw ook last had van blad in haar goot. Toen was het even stil, ik hoorde het blad van de dode boom ruisen. Omdat ik waarschijnlijk non-verbaal op standje kill & attack stond deed hij een poging om wat amicaal te vleien.
Hij woonde hier sindskort want hij was gevallen voor de lommerrijke omgeving. Hij vond het hier een idylle van jewelste. Ik ontving zijn poging tot integratie in deze rooms katholieke enclave met een grimas als van een stoeptegel en liep vervolgens als een stripfiguur tergend langzaam uit zijn zichtveld. Zonder aju, ik was immers zonder moi gekomen. Prompt had ik een liedje van Hazes in mijn kop, ‘de zon schijnt ook voor jou’ en bedacht me dat Hazes voor deze ene keer geen gelijk had.
Met ferme stappen schreed ik terug richting het slagveld en greep de hufter genadeloos bij zijn geschoren strot. Corona bestond even niet. Ik verhief mijn stem geen decibel en gromde in slow-motion ‘os ie de gruune ridder uut wilt hang’ veur oen’ ein’ knippe dan ben ie de kogel niet weerd’ (*). Zijn stumperige manboots raakten moeder aarde even niet. Hij rufte, ik liet los en hij zeeg neer. Met bloedend hart verdween ik diep in het Luttenbergse bos.
Gisteren moest ik aan deze wansmakelijke actie van meneer de proleet denken, toen ik pardoes twee verse platanen fier in zijn achtertuin zag wuiven. Ik woof tevreden terug. Moi!
Altijd handig om te weten wat voor en achter is.
Aju, Pronk.
alias de groene knuppel.