Grumbel, het is me een potje heet. De zomerse nachten lijken steeds benauwder te worden. Buiten is het rumoerig, het is te warm om het raam dicht te doen maar schijt, ik kwak hem dicht.

Na een oorlog van 15 minuten weet ik eindelijk een woest irritante vlieg dood te slaan in m’n gezicht, verongelukt ligt ie op bed en ik frommel hem verder tot een dode kruimel. Als een navelpluis mik ik hem richting het raam, dat dicht zit. Het zoemende kreng treiterde me dol en verdiende het om zeker 10x langzaam dood te gaan. Eindelijk, pitten. 
Rust, floemp, weg.

Ik nam een hap van een paddestoel en ik was ineens op een soort festival. Het voelde als een Romeinse arena vol met bomen, omringd door publiek dat op poppen leek. Er waren vier gladiatoren en het was duidelijk dat er maar eentje mocht overblijven, ik was er eentje van. De andere drie werden voorgesteld door een griezelig grote centaur, de ceremoniemeester op gelakte hoeven maakte de freakshow compleet en lulde zo plat als een dubbeltje. 

De gladiatoren kwamen me bekend voor. Als eerste werd een trut van een vent naar voren gehaald, hij heette Mark de Jokkebrok. Een lullig mannetje met babbels die zijn nervositeit niet kon verdoezelen, hij had al tijden geen aarde meer gevoeld. De tweede heette Ferd de Dikke en kon zo bij de Adams Family aanschuiven, een glimmende eunuch die graag een pak rammel kreeg in een SM kelder. Nummer drie was net zo’n kwal als nummer 1, maar dan met een vlotter voorkomen, dacht hij. Een bedplasserig typetje, een meesterskindje, deze deelnemer heette Hugo het Balletje. Kerels bij wie je in tijden van oorlog niet aanklopte.

Over de Afsluitdijk rijden met een chauffeur lukte ze vast wel maar voor de aanleg zou Cornelis Lely nog eerder zijn schoonmoeder gevraagd hebben. Gediskwalificeerde scheepsjochies die Piet Hein scheurbuik zouden bezorgen nog voor hij van wal stak. Het kan soms raar lopen. 

‘De Cultuurbarbaren’ werden ze genoemd door de dominante briesende ceremoniemeester, die zichzelf voorstelde als ‘De Nachthengst’. De barbaartjes waren aan de beurt omdat ze er een potje van hadden gemaakt en omdat ze geen fuck van het volk en de aarde snapten. Van kunst & cultuur wilden de snoeshanen sowieso niks weten waardoor het de hoogste tijd was om ze in het veld theatraal terecht te stellen, om ze het vel over de oren te trekken. Met dat gevilde blanke vel kon men mooi de afvoerputjes dichten.  

De cultuurbarbaren versus ik, in zo’n droomtrip vraag je je niet af hoe het kan en onderga je je rol van held tot schurk gedwee. Ik voelde me vooral een elite-huurling met een onzichtbare hooivork in The Hunger Games. 

We mochten wapentuig en een tenue kiezen. De Jokkebrok koos een stumperig blikken harnas en een lans, eerst twijfelde hij nog of hij de bazooka zou pakken maar voor zo’n grote lummel miste hij de ballen. De Dikke pakte een roze maliënkolder en een goedendag en het Balletje ging voor een vilten Robin Hood pakje en klaagde over het verkreukelde veertje op z’n hoed. Hij koos uiteraard een pijl en boog en kreeg er zo’n harpje bij waar Kakofonix altijd op jengelde. Terwijl ik het adamskostuum verkoos met een katapult en een zak eikels wilde het Jokkebrokje z’n harnas toch nog graag verruilen voor een indianenpakje van nepleer en een tomahawk. De strijder. 

Ik was lauw mak. 

De Dikke, de Jokkebrok en het Balletje. 
Ze waren al een tijd niet meer echt buiten geweest, een stomp voor de bek hadden ze nog nooit gehad en ze hadden de mouwen eerder nat van snotteren dan van bier. Hofnarretjes van het bedrijfsleven, kansloos in het veld. 

Het festivalterrein was ongeveer zo groot als een voetbalveld en zou spoedig een slagveld worden. De sfeer was gespannen en de barbaartjes waren benauwd en paniekerig. Ik voelde me kalm en had zin om varkens te wassen. Trommels roffelden en het momentum was groots, de Nachthengst blies in ijzige stilte hard op z’n benen fluit, de show was begonnen. 

De deelnemers stoven ieder een kant op, roetsj weg in de bosjes. Ik had ze nog nooit zien rennen, de Jokkebrok huppelde een beetje. Na een kwartier strategisch positioneren sloeg de trouwe viervoeter op een brandende gong en gingen we loos. 

Het was een raar festival, we waren het dan ook wat verleerd. Ik zou wel een versnapering lusten in deze kijkdoos maar ik droeg niks bij me en zag geen barretje of niks. Dat had die Dikke vast geregeld, die was daar fel op tegen en had al eens een ontmoedigingsbeleid aangekondigd. Hij zweette voordien peentjes want hij voelde net als een varken heus wel dat ie gepakt werd. Dat geritsel en gehaggebalg was ik voor de gong al zo zat dat ik hem tijdens de gong meteen te grazen nam want verstoppen lukte hem niet.  Na een ‘pssst’ en één slinger met m’n klomp, die had ik wel aangehouden, lag ie languit op z’n pens tussen de brandnetels. De knal klonk petserig, alsof je met een deegrol in een kruiwagen vol beslag beukte. De speed, coke en XTC leken uit z’n maliënkolder te stuiven maar dat kon ook maar zo talkpoeder zijn geweest. Dit festival was niet zo dope als ie gehoopt had, hij moest zich voordat m’n klomp goedendag zei toch gerealiseerd hebben dat ie er flink naast zat met z’n conservatieve streken. Een war on drugs kan ie beter voeren tegen de farmaceutische industrie. 

God ik had nog geen keer het witte van m’n ogen laten zien…

In een hoek hoorde ik nichterige indianengeluiden en ik besloot niet te sluipen. Terwijl ik gewetenloos als een huurling op m’n prooi afging werd ik afgeleid door een harp vanuit de andere kant, mijn god…begon het Balletje ook al overmoedig te raken. Hazen, reeën, dassen en fazanten stoven uit de bosschage. Het Balletje had zich al verraden voordat ik jacht maakte, wat een amateur… Eerst maar eens die wufte indiaan scalperen, besloot ik. 

Het ge-woewoewoewoe klonk als een gecastreerd hielenlikkertje en het leek of hij iets lekkers aan het doen was. Terwijl ik voor de lol wat fruit uit de bomen schoot met m’n Amerikaanse eikels en een panda wakker kietelde overpeinsde ik mijn plan om het kapitalisme hierna te verbrijzelen middels gelukzalig makende paddo’s. 

Intussen was ik aangekomen in het indianenreservaat van de Jokkebrok. Als ik niet in m’n blote reet had gelopen dan had ik vast m’n handen in m’n zakken gedaan. Ik voelde me chill en had zin om de boel even recht te zetten. Het geluid werd steeds irritanter en kwam niet alleen uit het Jokkebrokje, geluiden van intens genot slaakten van achter de rododendrons. Mijn katapult ruste op m’n borstkas waar ik nog maar net een verse blauwe adelaar op had laten tatoeëren, met een vredesteken in z’n klauwen. 

Ik schrok een beetje want ik zag een lomp grote gorilla die overduidelijk iets onder de leden had. Ik had al een waarschuwingsbordje gespot waarop stond ‘danger-virusmonkeys-keep out’, maar ik liet me niet bang maken. 

Het kwam nu wel erg dichtbij…. ik rook de scène. Fuck, was die kut-gorilla me verdomme voor; hij had het Jokkebrokje al bij de kladden. En hoe, hij zat op z’n hondjes voor de brute aap die keihard in het tempo van z’n gestoot brulde ‘dè vinnie wel lekker o’nie’, dè vinnie wel lekker o’nie’. De gevederde Jokkebrok beet z’n tomahawk bijna doormidden en ik verstoorde zijn aanstormende orgasme ruw door twee vingers in de ogen van de gorilla te drukken. Ik drukte ze tot aan m’n knokkels in z’n kop en ik draaide z’n binnenkant tot appelmoes. Het beest vergat z’n geil en droop brullend af richting een ravijn. Ik gunde het kermende uitgewoonde Jokkebrokje slechts mijn genot van de jacht en finishte af zonder een kik, hij heeft geen tandvlees gezien. Slechts m’n klomp.

Aan politiek lijfsbehoud en konkelarij hadden ze hier geen flikker. Het was een raar festival, het voelde als een test. Het laffe applaus van lusteloze sukkels op een stoeltje die geen glans meer in de ogen hadden had ik niet nodig. Eigenlijk had ik al gewonnen, er kwam geen eer aan te pas, slechts bittere noodzaak. 

‘The last two!’’ schalde de Nachthengst professioneel door een megafoon van asbest. Het Balletje en ik, een makkie, deze schifting was een soort thuiswedstrijd in m’n habitat. Mijn adamskostuum voelde als een tanig wapen en ik ging naar de plek waar ik die harp geluiden hoorde pingelen. Onderweg kwam ik nog langs de Dikke, hij zat plots vol met Robin Hood pijltjes. Het laffe Balletje had zich even uitgeleefd op een reeds uitgeschakelde deelnemer. Zo leer je ze wel kennen. 

Ik plukte een appel, zwiepte een adder over de afrastering en ging met jachtlust richting het uithoekje waar ik de frêle kantoorhandjes over het harpje had horen strijken. Ik zag al rap pijltjes doelloos uit de bosjes schieten, zoef-roetsj-pfiew, ze raakten niks. Ik riep ‘joehoe-joehoe’ en gooide een paar onrijpe kruisbessen in m’n mond om scherp te blijven. Plots hoorde ik ‘nee nee, niet doen, hulp ik geef me over’.

Ja euh, een onderbroek vol met remsporen wapperde aan z’n boog van bamboe en de Nachthengst begon schallend af te tellen. Als een wolf draaide ik om m’n prooi, ik rook pis. Ik vroeg of hij nog een laatste wens had. Hij riep iets over een virus en ik had geen tolk nodig om hem te snappen. Onze plastic struikrover liet zich pakken als een gedrogeerde labradoodle en ik slingerde hem aan z’n nekvel rond terwijl hij smeekte als een lafaard. Toen ik op m’n krachtigst zwiepte en de Nachthengst bijna nul telde liet ik los. Hij vloog over de afrastering en joekelde zo in de aangrenzende werkplaats van autosloperij Jansen. De ruwe sloper reanimeerde hem meteen door een paar accuklemmen op z’n tepels te zetten. Dansen kon ie voorlopig wel vergeten. 

De Nachthengst blies mijn droom uit en na nul werd ik wakker. Ik dacht dat ik baadde in het zweet maar het was verdomd zaad, warm en overvloedig, zo lekker had ik het gevonden. Ik had de cultuurbarbaren verslagen in m’n blote reet en poerde een stuk zwam tussen m’n tanden vandaan met een luciferstokje. 

Ik liep naar de koelkast, pakte een beugelfles en ging naar buiten. Het was nog nacht, een warme broeierige augustusnacht waarin krekels de baas waren. Zwetend als een otter loerde ik in het fletse maanlicht waarin vampiers de takken van de appelboom schaarden. De plop klonk als God. 

In mijn schommelstoel draaide ik een conifeer uit eigen tuin terwijl ik dacht aan ons aan flarden geschoten leven. Het duurde gelukkig maar even of ik hoorde muziek en schrok zelfs even. De hooivork in de hoek schreeuwde ‘hoop doet leven’ en glom tussen bats en bezem. Ik nam een slok en voelde de moed, die nooit weg was geweest.