De Benjamin van de band was een schram van een vent met lang vet haar. Sluik hing het tot over z’n schouders in een scheiding waaruit een pokdalige, knokige rattenkop stak. Ergens tussen punk en hardrock met een snuif poeder en disco. Appe van de stukadoor uit de Achterstraat, eentje van de Puddingbukse. 

Ik kende hem zoals je de meesten kent in zo’n dorp, hij was uitzonderlijk genoeg geen directe familie. Tijdens de judo, waar ik eens ging kijken op een bankje, sprak ik zijn zus Polly, ze zat naast me. Het kille gekletter van roze lijven op matten in zo’n holle gymzaal klonk kut en m’n cola was lauw. Appe kon beter drummen dan vechten in zo’n gipsen laken. Hij kon ‘De drumsolo van Bonham’ spelen met z’n blote handen, met de stokken tussen z’n tanden. Tenminste, dat zei Polly terwijl haar been over de mijne gleed. 

We zaten nog verlegen om een rammelaar want Emiel, drummer van het eerste uur, was een doos van een vent die zich meer en meer liet inpakken door zijn verse verkering. Zijn verkering was een stijf, burgerlijk, kloosterkameeltje en ze werden steeds serieuzer. Hij mocht van ons moven want we hadden een pact met de duivel en niet met z’n wijf. Emiel zou opgelucht zijn want zijn drumstel was een kinderlijke bevlieging, te vergelijken met een cavia die slechts een paar weken wat opwinding genereert. Zo was hij van het gezeik af en kon hij mooi alvast beginnen met doodgaan. Bovendien kregen we Polly er gewoon voor niks bij, bij Appe.

Tijdens de eerste repetitie, aan audities deden we niet, was Appe zo zat als een aap. Zijn oom had hem gebracht en kwam voorrijden in een turquoise Commodore. Het drumstel was van die oom en Appe mocht hem gebruiken, het kitje stond toch al jaren stof te vreten nadat zijn oom vanwege drummerseczeem de stokken aan de wilgen moest hangen. Volgens mij mocht de oom eigenlijk niet rijden, hij stonk naar jenever en zijn Opel stond dwars op de dam; met de snuit in m’n moeders begonias. De bukses stond er stijf bij te kijken en overleefde de poging tot het maken van een olifantenpaadje ternauwernood. Een skyline blue Olympia uit de seventies kwam tevoorschijn uit alle deuren van de wagen en een Zildjan bekken kletterde in het rode grind. 

De koffie hadden we al op en het tot oefenhok vertimmerde schuurtje was lekker muf en warm. We hadden drie nummers afgesproken. ‘Love you like a reptile’ van Motörhead, ‘Sheena is a punkrocker’ van the Ramones en ‘No fun’ van the Stooges. De fase van CCR, Stones, Brood, en Chuck Berry-covers was voorbij maar niet vergeten. 

De band klonk plots als een ronkende boogiemachine en we konden Appe verdomme nauwelijks bijhouden. ‘No fun’ drumde hij met één hand en de koelkast snakte naar adem. Eenmaal op de verspochte bank begon Appe meteen te klagen over de bandnaam. The Tropical Daughters vond ie teveel op The Prodigal Slaughters lijken, en die bestond immers al. Bovendien deed ‘tropical’ hem denken aan die zwans met die bruine kop met die vreselijke kopstem die bij Hennie Huisman de lucifers uit z’n broek jodelde. Hoe heet ie toch… later liep hij met die glimmende blonde poedel. Maakt ook niet uit, Appe had een punt, daar ging het om.

Die dag eindigde in de kroeg en we hadden een beest van een nieuwe drummer. De dag erop heetten we MAYONAISE. ‘Klodderig en lodderig’ heette onze debuutdemo en ons logo was een uitgeknepen tube mayonaise waar de klodders uitdropen in de letters ‘mayonaise’. Het leek meer op zaad dan mayo, of dat de bedoeling was van onze dopey kunstacademie-maat, daar zijn we nooit achter gekomen. Hij ging naar India om te werken in de kibboets en om er spiritueel tekeer te gaan. In Goa groeide hij uit tot een soort Goeroe en nadien is er geen spoor meer van hem vernomen, zelfs geen broodkruimels. Hij at dan ook slechts groenvoer. 

Polly verkocht onze shirts en demo’s en ik was bijna net zo gek op haar dan op m’n oude basgitaar. De Mayonaise merchandise liep meteen als een tierelier en al spoedig verkochten we onze eigen mayo, we hadden natuurlijk de vetste fans van de regio. Onze Benjamin had ‘patatje oorlog’ op z’n pens getatoeëerd en snoof steeds meer poeier. Hij werd er knetterleip van en groeide in no-time uit tot de Keith Moon van het oosten.

Na een optreden in Zaal Struik kregen we bevestigd wat we nauwelijks durfden te bevroeden. Dat Polly en Appe wat viezig close waren dat viel wel op maar dat het zo ver ging… het was een avond vol met alles waar je nauwelijks over durfde te dromen, en op het laatst liep Jan en alleman finaal van de wereld te beesten als gelukte Sid Vicious adepten. Toen ik via de pikkende horecakeuken richting kleedkamer stommelde, in het gangetje vol biervaten, kratten en terrasstoelen werd ik op slag nuchter; daar drukte Appe Polly kermend in een hoek. Hij beukte harder dan op zijn pauk en mijn toekomstige bruid leek in extase. Zijn zus, haar broer, onze Benjamin. 

Hun pa, de Puddingbukse, miste zijn vrouw geregeld. Hij twijfelde weleens of dat spul, die kinderkaravaan, allemaal wel van hem was, ook al kon het hem weinig verrotten want hij hield van ze allemaal. Hij was zo gek op z’n vrouw dat hij snapte dat hij niet de enige kon zijn. De incestueuze vermoedelijke halfbroer en zus vergaten hun genen die het niet zo nauw leken te nemen. Smerig, machtig smerig vonden we het, dat wel. 

De sfeer werd gaandeweg grillig want Appe raakte verstrikt in wijverij en drugs. Hij was stikjaloers en zag zijn zus wel loeren, naar mij en onze sloerderige roadie. Zijn bom knapte, daar kon je op wachten. Tijdens een voorprogramma van Normaal trapte Appe halverwege de show zijn bassdrum van het roterende drum-podium, hij sloeg de roadie voor z’n bek en zwalkte met z’n middelvinger in de lucht de tent uit. Daar smeet hij een beugelfles kapot tegen de bandbus en rolde hij per ongeluk de kleedkamer van Normaal in.  ‘Fuck you’ waren die avond zijn laatste woorden, het was klaar, basta. Als een romannetje, een cliché van jewelste, ware het niet dat de romance zijn zus betrof, en de band. De smeerlapperij voelde hij niet eens, onze Benjamin.

We hebben hem na een poging tot overleg niet weer gezien, hij pakte zijn spulletje en verhuisde naar Amsterdam. Het hele zwikkie van toen donderde geleidelijk aan uit elkaar en spijt hebben we nooit gehad. Wel van die keer dat Emiel het weer wilde proberen omdat hij de verkering uit had.

Sindsdien hebben we weinig meer van Appe vernomen, soms liep hij ineens in de tent te smoksen met Luttenbergsfeest of kwam je hem finaal van de wereld tegen bij een vaag concert. Van die wereld was ie, dat bleek wel toen ik hem plots op het podium zag als drummer van Thundermachine op Lowlands. Een headliner van jewelste en godverdomme de heetste band van het moment met onze Benjamin achter de ketels… WTF! De beer was los, zijn oeverloze talent was net lava. We hadden het altijd al gevoeld. 

Polly woonde al rap met een horde poezen in Deventer en werd een junkie, zo eentje die de jaren 80 cover van Christiane F. zou kunnen sieren. Na gescharrel met dubieuze boerenrockers, enkele bn-ers en rockacademici was ik degene die haar vond. 

Ik was inmiddels roadie van Thundermachine en betrok de souterraine van Appe’s herenhuis, hij had er ook eentje in Deventer. Het was eerder een berenhuis want het zat vol met gespuis, r&roll en drugs, zo’n keet waar de deuren geen sloten hebben omdat toch niemand naar binnen durft. Het was daar waar ik haar vond, in het donkerste steegje richting Bergkwartier. Eerst dacht ik dat er wat vuilniszakken open waren getrokken, tot ik zag dat het een mens was geweest. Het was verdomme Polly, ze lag in de goot met een puddingbuks vol troebel bloed in haar gare arm, met haar lijf alles behalve theatraal in de regen. Als een dooie, geschoren mensenkraai lag ze daar op zondagochtend te vergeten, 27 was ze amper geworden. Het was voor het eerst dat ik haar aanraakte na een lang vervlogen akkefietje in een bezemkast. Lang geleden, toen ik nog niet doorhad dat ze me te graag was. 

Ik zong ‘love you like a reptile’, zachter dan Lemmy ooit zou kunnen en voelde me Slash, zo’n aansteller die een bruid de kerk in draagt. My dying bride uit de Achterstraat. Ze stonk niet eens. 

Op de begrafenis speelden we ‘No fun’ met Appe op drums en pinkten zelfs enkele bikers een traan weg. Buiten de aula stikte het van de Thundermachine fans en paparazzi die als geile ramptoeristen plechtig stonden te doen. Polly was noar huus en Appe zag z’n zus en neukertje opgaan in vlammen terwijl onze eerste zanger ‘Walk on’ zong alsof de Righteous Brothers geen rust verdienden. Hij doofde met z’n amechtige gezwijmel zowat het vuur en de slappe lach lag op de loer totdat Appe zich op de kist stortte en het te laat was om te schrikken. 

De vlammen grepen hun vriend en het kastje ging dicht. Patatje oorlog was voorbij. De Thundermachine fans keken buiten naar de rook en wisten nog niet dat de pluim hun idool was, die voorgoed één was met Polly. Ze snikten en een handtekening op het bidprentje konden ze vergeten. 

Later droomde ik weleens over een koekoeksklok en zag ik Appe uit de deurtjes ploppen aan een veer. Een veer van bijna doorzichtig gesmolten metaal, rood en blauw. Als een pop-up circusaapje met deksels slaakte hij ‘Polly’, zo vaak als de uren die ik had liggen zweten. In mijn droom keek ik MTV en wist ik dat de rocker vrij was maar voelde dat Polly dat niet was. De deksels ramden me wakker en ik speelde op een air guitar, een echte Fender.