Met het roosje van de bruiloft nog op m’n blouse gespeld zat ik aan de bar. Het volk was uitbundig en zat, een typische zondagavond. De meesten kende ik, er zaten er meer met hetzelfde roosje. Of was het een anjer op z’n kop, ik weet het niet meer. De bar was nat en de asbakken smeulden, Thin Lizzy beukte uit de luidsprekers. Ja, the boys are back in town, de meesten waren nooit weggeweest.

Broeklanderfeest was ook dit weekend, dat zou me jaren eerder genadeloos jeuken, een verplichte bruiloft in plaats van een dorpsfeest, maar god, zo gaandeweg weet je beter. De bruiloft had een klassieke, stroeve aanloop maar gleed er terloops in als een paling in een zacht kadaver. Men smeet dan ook nergens zo keihard met bier als bij Zaal Spoolder, Køkkie voor intimi. Dan was er niets fijner dan afkalven in je eigen stamkroeg. Het was er heet en de damp sloeg van de ramen.

In de hoek hing een zwikkie campinggasten dominant aan de bar, alsof ze kind aan huis waren, type trainingspak-Sjaak. Ze hadden op de camping blijkbaar weinig schik want ze zaten de hele week al in de kroeg te loeren. Soms heeft vreemd volk zomaar aansluiting en brengen ze leven in de brouwerij maar deze tokkies voelden het niet aan, schreeuwen, provoceren, de lokalen napraten, je kent het wel. Het gevaar hing dik in de lucht, van welke kant het kwam, dat wisten we.

Toen een Sjaak het grappig vond om z’n keu zowat door het laken te hengsten viel er bijna een dode. Jantje uit de Enkstraat, de kersverse ingetrouwde uitbater, tolde het wit van z’n ogen tevoorschijn en moest met geweld worden tegengehouden. Hij had de hele week al tegen die glimmende, sarrende koppen aangekeken en was ver over z’n tax. Hij slikte, uit fatsoen en voor z’n vrouw.

Even leek de boel gesust en kraakte het er als vanouds in totdat Poeskas ogenschijnlijk pardoes naast het zwikkie kwam zitten. Hij had het ge-jen en ge-judas wel meegekregen en dacht aan mores. Het werd er cowboyfilm-stil van… Poeskas, Tone van van Dam’s Harm, was geen kinderspel. Echt hellig hadden we hem nog nooit gezien, we kenden hem vooral door de met drank en vuisten gelardeerde verhalen van z’n generatie. En van die keren dat hij bij ons de bandbus in stapte om een avond mee te gaan.

Dat de kampeerders hem niet kenden was duidelijk, doldriest met zo’n onverschrokken brok TNT spelen was dan ook voor de echte naïeveling. Ze hadden hem meteen in het vizier en een van de gladjakkers vond het lollig om zijn glazen oog uit z’n botterige kop te kloppen en de knikker in het bierglas van Poeskas te mikken. Het oog zonk bruisend naar de bodem maar Tone deed net of hij niets door had. Hij bulkte en de campinggasten hielden hun adem in, ‘wat hadden ze die boer te pakken’, zag je ze denken. Toen hij uitgebulkt was zoog hij het glas zonder te knipperen met z’n ogen in een teug leeg. Hij kraakte z’n nek en gebaarde richting Agnes van Cents dat er een verse lading geserveerd moest worden.

Poeskas liet het gebeuren en negeerde de zak stront nog harder dan het glazen oog. Na het derde glas slikte hij het oog door na een paar keer flink kauwen. Hij liet ‘m gorgelend als een vette reiger door z’n hals glijden terwijl het zweet hem van de balg gutste, in z’n stratenmakers hemd. Hij was louw mak.

Eénoog wist niet wat ie zag en begon als een zatte haan tekeer te gaan, Poeskas draaide bij en drukte zijn duim diep in de doffe oogkas en hengstte de kop als een bowlingbal op de eiken bar. Het dooie bier van de camping makkers begon ervan te schuimen.

Nadat hij de galbak had afgedorst bood het vetste zwijn van de campingstal zich gratis aan, Poeskas greep hem zonder omhaal keihard bij z’n snotkoker en liet niet los. Hij trok hem een rondje om het biljart en smeet hem als een zak suikerbietels over het laken. Er kraakte iets zo hard dat Bon Scott en band even muzak werden.
Eénoog schoot taai maar dom te hulp met een stiletto en kreeg nu geen duim maar de achterkant van een keu diep in z’n ossekop en klapte meteen door z’n hoeven. De viervoeter ging om, Poeskas had geen schietmasker nodig.

De hele meute Sjaken sloeg op tilt maar Poeskas was heroïsch in vorm. De een na de ander kreeg muilperen, oorvijgen en hengsten. Het ging zo snel dat het een stofwolk leek waar af en toe een been, barkruk of kop uitstak. Als een geklopte meute Orks beten ze in het stof. Eentje raakte hij zo goed dat ie al pirouetjes draaiend door de kroeg zwierde, om in de garderobe te eindigen. Daar kreeg ie van een stel spijkerpakken nog een paar linke trappen na, de vette bbq-er.

Twee sloeg ie met de koppen tegen elkaar terwijl hij tussendoor even snel de jukebox dirigeerde richting een harde rocker, ‘Ride The Lightning’ van Metallica vuurde hem op en was de ideale soundtrack voor de finale. Ze stoven als ratten onder het biljart maar Poeskas rookte ze 1 voor 1 uit. Hij schreeuwde ‘hier’ en ‘nou?’en ‘wawollienoeda’ en maaide ze ijskoud naar buiten als een hakselaar on speed.

Dit alles duurde enkele seconden, een veeg, een bulldozer, een lompe boer op klompen met een hart van goud en bier. Meestal zijn knokpartijen kut en sfeerverpestend maar deze schermutseling leek op een Bud Spencer & Terence Hill scène, alsof een Galliër de Romeinen afstofte. Als klap op de vuurpijl kwam houwdegen Arie Pekkeriet nog in z’n blote pens binnen zeilen met een bats in z’n hand, hij was net te laat…

Terwijl Poeskas ze na schreeuwde dat hij de camping wel even zou bellen, dat was immers zijn ouderlijk huis, haard en grond, spoog hij een stuk glas uit z’n grote bek. Het sneed een japse in z’n tong en gebaarde een rondje, dorst kreeg je van dat geheister met dat paardenvolk. Dikke schooiers o’nie.

Dit was er zomaar eentje, een flard, een herinnering aan een type kearl waarvan men zegt dat ze niet meer gemaakt worden. Een broer van Höllenboer, een rekkel van ‘van Dam’s Harm’. Eentje die op maandagmorgen even snel dat laatste flessie bier soldaat maakte, opdat z’n moe het kratje dan leeg bij de melkboer in de wagen kon schuiven. Daarna stuiterde hij door het bos op z’n Union om nuchter naar de dorpsschool te gaan. De Hans met de belle.

Poeskas stierf te jong in z’n stalen harnas op Lanzarote doordat z’n hart niet klopte. Hoe hij aan die bijnaam kwam is een raadsel gebleven, het is ergens in het Ramakerspaadje blijven hangen terwijl hij pardoes uit het gulle leven werd gerukt. Het leven dat hij hard en fier geleefd had en van God-mag-het-weten gekregen had.
Poeskas was was in Zijn handen,
zelfs Poeskas.
R.I.P.