Relaxed en goed te pas zat ik midden in de nacht achter het stuur. Om de drukte rond Deventer te omzeilen ga ik de wijde wereld meestal in via Haarle, Holten en dan steek ik bij Laren de grote weg op. Beide routes zijn fijn, je moet even weten hoe je kachelen moet en hoe je kijken moet. Ter hoogte van Nieuw Heeten rij ik vaak via de Helhuizen en boor ik alle tijdwinst door m’n neus. Dat is het zat waard, het is een machtig mooi onverkaveld stuk, zoals het overal wel mag zijn. Vaak ga ik over Deventer, Schalkhaar en via Schoonheten weer terug, ook niet mis.

Vroeger zette ik standaard de radio aan of ik drukte er een ceedee of cassettebandje in, maar de laatste jaren vind ik het machtig fijn om alleen de motor te horen zoemen en verder niks. Dat komt ook een beetje doordat de originele radio aan het eind van z’n latijn is. De Volvo is ouder dan het voelt, als het 1990 zou zijn dan reed ik een bak uit 1965, hij heeft dan ook met gemak meer dan een ton op de teller. Toch voelt ie nog steeds als een solide boot, dealer Schulten uit Raalte matst me gelukkig altijd. 

Ik was gaar maar voldaan en prima in staat om te rijden, een tijdstip dat me als gegoten zat met de jaren. Ik had m’n eigen liedjes in de kop want de reden van m’n reis was muziek, bij Henk Jonkers hadden we de drums opgenomen voor de verse plaat. Henk kende ik vanaf 1990 en hij drumde in één van onze favoriete bands, toen in de Fatal Flowers, nu oa in Hallo Venray, Bouillon en PRONK. Onder de brug in het Amsterdamse Vondelpark heeft hij een studio waar mijn rovershol bij verbleekt. Van oorsprong was het een gemeentelijke schuilkelder maar in de jaren 60 werd het omgetoverd tot ‘Lijn 3’, een roemruchte beatkelder vernoemd naar de tram die eroverheen davert. Die tram dendert daar nog steeds om de 10 minuten overheen, als je het weet dan hoor je het op de opnames terug, alsof er een spooktrein uit de wolken komt donderen. De geschiedenis druipt er van de muren en het klinkt er warm en vet. M’n gitaarkoffer en m’n oude, leren tas van de Ruiter slingerden in de wagen. De koffie in m’n thermoskan was op.

4 AM, dat viel best mee. Ik kraakte de radio aan en luisterde naar het nieuws, na een kilometer hoorde ik niet eens meer wat de zalvende stem allemaal voorlas. Ik luister liever naar andere verhalen maar een beetje bij de pinken wil ik blijven, ook al mis ik niks wanneer ik het een tijd negeer. Ik zocht de ether af en ‘Low Rider’ van War groovede de nacht in. Lekker, ik liet ‘m aan staan. Ik reed 100 op een b-weg en hield automatisch links en rechts in de gaten, het wild kwam niet alleen uit de radio. 

Er was geen kip op de weg en ik voelde dat het een warme dag werd. De zon liet nog even op zich wachten maar je voelde hem kloppen. Zonder DJ-gelul zette The Band ‘The Night They Drove Old Dixie Down’ in, zo dit is een fijne soundtrack. Welke zender is dit…

Ik had nog een appel en een paar blikken Grolsch in m’n tas. De appel was aan de beurt, ik wreef hem op over m’n blouse totdat ie glom, het sap liep me in de baard na de eerste hap. De gastank was bijna leeg maar hij zat nog ramvol benzine, lekker toeren. Ik drukte de stoel nog iets naar achteren en deed het rechter raam een stukkie open.

Godver, ik ben niet van de snufjes maar toch voelt dat nog steeds hartstikke luxe. Met een knöppie het raam open zetten aan de kant waar je niet zit, ik ben net een klein kind op technisch gebied. De stoelverwarming voelt ook decadent, de blauwe mobiel is zelfs voorzien van airco en cruisecontrol. Die laatste doet het niet meer, misschien maar goed ook, ik blijf liever zelf wat rijden en bovendien heb ik het in Nederland altijd wat onzin gevonden. Het is hier veel te druk en te heisterig, een beetje USA-doorjakkeren is er niet bij. Ik weet waar ik over lul want dat hebben we een paar keer gedaan. 

Door de easy muziek reed ik zachter. Een Duitse vrouwenstem zei ‘Gute Nacht’ en deed Reinhard Meij verbleken, waarna Black Rebel Motorcycle Club subiet de ether in beukte. Een Duitse zender… ik was behoorlijk back home aan het geraken. Tomme, dat liedje had ik lang niet gehoord, ooit speelden we nog in het voorprogramma van ze. ‘What Ever Happened To My Rock & Roll’ is een vergeten klassieker, een kraker. Het is een vraag die me nu vaak door de kop schiet wanneer ik aan m’n recente verleden denk, velen vallen ten prooi aan mainstream en flauwekul. Aandacht, wansmaak en centjes doen sommige aarzen open trekken als hongerige vissenbekken. Ik dacht dat gaping slechts weggelegd was voor getrainde pornosterren maar er zijn er die het er vanaf de wieg in hebben zitten. 

Het klokhuis donderde ik diep in een houtwal. Het nummer deed me iets harder rijden en ik kreeg zin om zo’n blik Grolsch open te trekken. Ik zette de radio harder en jakkerde door de beuken van Schoonheten, ik moest denken aan Red Fang, die bandleden slurpen de blikken bier leeg door een gat aan de onderkant die ze er met hun snijtand in bijten. 

Oh, 120 was wat overdreven, ik bedaarde en liet ‘m uitlopen tot 80. Godver wat klinkt die Epiphone Rivoli II bas lekker in dit nummer. Iets harder…
Klabangs!
Godver, ik raakte iets en schrok me dood. 

Ineens was ik uit m’n fijne focus modus. Ik remde en m’n gitaarkoffer denderde tegen de achterkant van m’n buffellederen stoel. 

Ik stond stil, de radio zette ik zachter en de fade-out paste het lied totaal niet. De damp sloeg van de motorkap. Ik zag te weinig via m’n remlichten en reed zacht achteruit, het was een beste knal, dof en raak. Voorzichtig rolde ik over de rode klinkers en spiedde naar een slachtoffer. Een konijn, haas, egel, of houtduif had ik wel eens doodgereden, dat voelde altijd even kut, ik rem als het kan. Daarom rij ik als het even kan het liefst midden op de weg. In de 240 van oud-manager Jo Oortwijn had ik eens een vliegende eend in de gril gehad, dat was niet mis, met een deuk en een kapotte rechterkoplamp als resultaat. Dat de eend gedeeltelijk in de gril zat vond ik veel kloteriger. Reeën, vossen en een das zijn gelukkig ternauwernood de dodendans ontsprongen, dat gold ook voor mezelf. Laatst zat ik bijna hoog tegen een eik omdat een knots van een everzwijn de weg over raasde, z’n jonkies kon m’n auto wel aan maar die bonkige harige zeug was m’n dood geweest. Ik weet dat ik door hun land of territorium kachel en dat het niet andersom is. 

Ik rolde behoedzaam terug. 
Verdomd er lag iets en het bewoog. Met een bocht draaide ik om het wezen. Tering ik zag het in het achterwaartse voorbij rijden al, voordat ik m’n koplampen erop richtte. Een kat, een flinke rode lummel. 
Het arme beest krijste en was niet meer te redden, ik ben geen deskundige maar dat hoefde je niet te zijn. Z’n hele achterkant zat vastgeplakt op de keien. Z’n kop richtte hij op, ik voelde me ellendig en maakte haast. Dit mocht niet lang duren; ik stapte achter het stuur draaide om en reed een stuk naar achteren om flink gang te kunnen maken. Het Black Rebel Motorcycle Club liedje was uitgespeeld en ‘Don’t Stop Me Now’ van Queen popte uit de verrotte luidsprekers. Ik zette de radio keihard. Gas, ja dat lukte wel, vol gas en goed mikken. Voordat het dier verdween onder de auto zag ik hem nog oprichten en z’n reflecterende ogen hebben het gezien, dat z’n einde er was. Hij zal vast alle spieren en vluchtsprieten gevoeld hebben maar dat mocht niet baten. De lokale CSI Miami had me er als dader meteen uitgehaald want het profiel van m’n banden zat in het warme lijf gestanst, ik vluchtte niet en voelde me een hufter. 

Het was goed raak, na de lompe stomp reed ik met een bocht terug, richtte m’n koplampen en zette m’n auto in de berm met knipperende lichten. Ik moest voor de zekerheid controleren of ik het dier uit z’n lijden had verlost, de bump voelde fataal, ik reed er met m’n linker voorband dwars overheen. 

Allemachtig, de arme kater bewoog z’n kop en de opmerking ‘katten zijn taai als nagelhout’ was een rake. Ik hoefde het niet van dichtbij te zien en ik vloog naar de kofferbak, ik haalde de krik onder het deksel vandaan en spoedde me naar de miserabele scene. M’n hart bonkte en ik was een brute lul. Het beestje was nog goed herkenbaar en ik moest. Ik wilde hem niet nog eens overrijden met de kans op mislukken. Ik zal geen misplaatste details opdissen want trots ben ik niet en stoer is dit allesbehalve. Ik haalde aan alsof ik de Hulk moest verpletteren en probeerde m’n ogen dicht te doen, wat niet lukte. Ja, zelfs een paar klinkers had ik vermoord. De frivole classic solo van Brian May galmde door de Schoonheetense bossen, het moet een macaber schouwspel zijn geweest. 

Met een stok probeerde ik het lijf van de weg of te purken maar dat lukte niet, hij was één met de klinkers. Het dode dier had geen baat bij respect of opruimen, net als mensen eigenlijk niet. Ik liet hem liggen en achter, als een signaal, rij kalm, don’t kill. 

Ik was bijna thuis en slingerde om wat bij te komen via de Luttenbergse stuwwal richting het dorp. God, ik weet dat dit erbij hoort en ik weet dat ik zou kunnen doden als het moest, maar toch, dit was nergens voor nodig. De radio had ik uit gedaan, het stoorde m’n gedachtes en ik rolde de heuvel af. ‘De koele’ lichtte al op, de dag begon in al z’n vroegte. Ik zag de bakker rijden in z’n quasi nostalgische bus waardoor ik meteen vers warm brood meende te ruiken. Het raam deed ik verder open en de vogels floten over het gezoem van m’n wagen heen. De blikjes klotsten in m’n tas. 

Thuis deed ik zacht, ik gooide m’n gitaar in de kelder en liep terug voor de rest. M’n tas, de sleutel, m’n telefoon, de auto deed ik nooit op slot. In de dageraad zag ik stukken rode vacht in de gril, verder geen schram geen deuk. Wel wat bloed, op m’n schoenen en de bumper. 
Ik rekte me uit en ik plofte even neer op het bankje voor m’n huis. Potdomme…
Ik moest de dag even afdoppen en maakte een blikje los. Niet met m’n snijtand want ik had al bloed genoeg gezien…

Het bier smaakte alsof het m’n allereerste was en ik dacht aan het arme beest. De dood had ie niet verdiend, helemaal zo’n helse niet. Ach, ik had ook levens zat gespaard relativeerde ik en de auto tikte nog wat na van de opwinding. Onze rode, vers gecastreerde, kater kwam uit de rododendrons en sprong op m’n schoot met wat veren aan z’n snuit. God, er gaat toch niets boven een mooie zomerochtend. Ik trok er nog één open en humde een liedje. Die krik maakte ik de volgende dag wel schoon.