‘Hoe lang eet jij al geen vlees?’ Vanaf m’n 15e, het jaar dat ik voor het eerst optrad en het jaar dat ik een vakantiebaan had bij de Lupack. Dus al schuw lang.

Ik krijg nog steeds flashbacks want ik kom op plekken of bij mensen waar dezelfde geur hangt als in de knakworst-fabriek. Dan denk ik niet ‘smullen geblazen’, maar iets anders. Dat heb ik ook wanneer ik een big aan het spit zie, ik weet dat het met ooit, overleven en evolutie te maken heeft maar ik ga er niet likkebaardend omheen staan kwispelen. Ik sla het gade als een verbaasd kind in een andere tijd en zanik alleen wanneer men ernaar vraagt, dus ik zal m’n kop houden.

‘Mis je dat niet?’ Nee, het kost me geen enkele moeite. Ik voel geen enkele aandrang om het ene dier te koesteren en het andere dier in m’n bek te stoppen, of het nu een mens of een hond is. In een andere tijd, wanneer het om leven of dood zou gaan, had ik de vraagsteller misschien allang aan het spit geregen. Dan zou ik het heus vreten, waarschijnlijk overvloedig want ik kan donders mikken. 

We gaan bijna altijd voor leven, is het jij of ik? Dan ga jij, wat dat betreft is iedereen een killer. Erop of eronder, zonder dat gevoel zouden we hier niet zijn. Maar nu? In deze tijd? We slepen veel oer in ons mee maar we leven nu. Ik mis m’n carnivoren roots nooit, maar goed ik heb het over mezelf. Het is geen koffie, bier, wijn pindakaas of knoflook. 

Over flashbacks gesproken, ik krijg er veel meer die muziek-gerelateerd zijn. Nep-rook trekt me meteen in de Leeren Lampe, ons eerste optreden buiten Luttenberg, een mijlpaal. De geur van buizenwarmte doet me dan weer meteen denken aan m’n eerste nep-Fender versterker van Elk die in de fik vloog bij Jo Oortwijn waar we repeteerden. Hoe de koffie daar smaakte weet ik ook nog blind, pruttelkoffie in een grote kan van ‘Daalderop’. Toen had ik nooit lekkerder koffie gehad dan daar. Nitro is ook een sterke, dat ruik ik bij oude gitaren meteen, die geur drukt me meteen in de gitaarkoffer van m’n Fiesta Red Precision uit 1962 die ik verkocht omdat de kleur me voor geen meter stond. Ik voelde me net een aansteller met een cabrio, of een kwal met blote voeten in van die Italiaanse sluipertjes. Een link goedje, dat nitrocellulose. 

Deze associaties zijn fijn maar schreeuwen om actie, om daad. Nooit harder schreeuwde het zoals in de afgelopen tijd. Muziek maken in een natuurlijke setting, dat mis ik misselijkmakend. Vanaf m’n 15e rammel ik in bands en we traden ook meteen op, al waren het eerder jammerige, openbare oefensessies dan euh gigs. Dat we meteen durfden kwam vast omdat we zelf ook verrast waren door het verbluffende kabaal dat we konden maken. 

Zo ging het tot aan 2020. Minimaal 100x per jaar optreden was gewoon, 150x per jaar ook. Verschillende bands, muziek en tijden, het denderde als een trein door. Vanzelfsprekend en altijd met veel zin, we traden nooit niet op. ‘Mis je dat niet?’ Ja godverdomme, wat denk jij nou? Als ik je aorta uit je lijf ruk, denk je dan dat ik je dat ook ga vragen? Het is hard-core. Maar goed, het komt weer. Alles komt goed, desnoods met het spit in m’n linker en een goedendag in m’n rechter. Die gitaar hangt wel op m’n rug. 

Ik wil niks meer zeggen over Corona, over het beleid, over de regering, over die kut QR code, over angst, over fopperij, over de poppenkast in Den Haag, over ons kuddegedrag, of over onze vermeende vrijheid. Ik wil gewoon muziek maken, de dood, die komt toch wel, zonder dat is er geen leven. We gaan kapot, hoe dan ook en maar goed ook. Daarom willen we nu leven. ‘Born to lose, live to win’ las ik laatst op de pens van een punkrocker, sommige slogans doen het altijd. Ons leven op aarde gaat niet naar de kloten door muziek, het is een healer.

Dit gezeik kwam een tijd terug uit de ganzenveer, toen Dauwpop enzo ineens werd afgeblazen en de hekken weer niet los gingen. Maar nu zijn we er bijna, toch?