Albasten tanden onder een borstelsnor op een Bordeaux rode Chesterfield. Het everzwijn was knap bij de pater familias vergeleken en de merlot was lauw. De vrouw des huizes leek verstopt onder een flets laken, haar hoeken en rondingen waren ver te zoeken. Een open haard knapte.
Het landhuis was warm en het rook er naar een museum van eikenhout, door de hoge ramen zag ik m’n auto op de oprijlaan staan. Hij paste er prima en stond vertrouwd tussen de oude beuken met de achterkant gretig naar het bordes. M’n schoenen moest ik uit doen in de hal waarna ik via de granieten keukenvloer het warme parket betrad. Het huis voelde als een trui.
Perkamenten handen droegen een walnoten schaaltje vol met After Eight, een hazewindhond lag gedrapeerd op een berenvel. Kleinmoedig keek het ranke beest me af en toe aan waarna ze hard met haar staart op de vloer sloeg. Ik vroeg of hij hem zelf geschoten had waarop de vrouw antwoordde dat ze gek op beren was, ze keek naar m’n kruis en vergat te likkebaarden. Haar man frummelde aan een katheter waar whisky doorheen leek te lopen. Vast gerijpt in eeuwenoude vaten uit z’n kelder.
Ik probeerde ter zake te komen en begon over de advertentie, ik kwam er namelijk niet voor de kat z’n kut. ‘Oude Deense meubelen’, stond er in de meubelrubriek van het Overijssels Dagblad, ‘geen antiek’ hadden ze er nadrukkelijk bij vermeld, alsof het iets van een lagere orde was. M’n pa hield de lokale snuffertjes voor me in de gaten en bromde ‘In Schalkhaar… ik zol d’r mar gauw hi’ jeang.’ De roze mastodont lulde er geraffineerd overheen en begon over z’n dubbelloops Blaser F16, een moffengeweer. Ik keek naar z’n vrouw en vroeg of hij de loop er reeds had afgezaagd.
Ze zaten duidelijk verlegen om een praatje. Het After Eight zakje gleed tussen m’n vingers en ik drukte m’n neus er diep in, de man lulde dom door. Op de salontafel stond een zakje ulevellen in cellofaan en een schaaltje met macarons.
Het fletse laken zoog aan een sigarettenhouder alsof ze een ster uit de roaring twenties was en ik kreeg onbedaarlijk zin in een peuk. Schilderijen vol deftige klootzakken en vrouwen als zilveruien keken me vanuit alle hoeken aan. Een platenspeler draaide klassieke muziek en ik meende Glenn Gould te herkennen met z’n deuntjes van Bach. In m’n kontzak voelde ik een verfrommelt pakje shag want ik rookte af en toe met gelegenheden. Toen de pijp gestopt werd nadat ie werd uitgeklopt in de haard vroeg ik ‘Mag ik?’ ‘Ja maar natuurlijk knaap!’
Ik kreeg een tweede bak koffie en de baas goot er knipogend een lading rum bij. ‘Smullen geblazen’ reageerde ik terwijl ik een shaggie draaide. Het pakje zat nog vol met weekendvreugde, de groene kruimels en toppen puilden uit de baal en ik besloot dat dit een prima setting was. Deze vergeten aristocraten kwamen uit de wereld en kenden het goede leven als geen ander. Mijn rook krulde zwierig door de damp van het echtpaar en de wijn en whisky stond al klaar. Ik raakte danig op de praatstoel en manoeuvreerde als een geoliede huisvriend door hun belevingswereld. De late middag gleed als vanzelf in de avond.
Door de drank, de pretsigaretten en het tijdstip sukkelde ik zomaar in een bijna te verwaarlozen hazenslaapje, een siësta voor eendagsvliegen. Ik schrok wakker door een hand in m’n kruis en een zuigend gevoel op m’n mond. Alsof ik wakker werd gekust door een mummie met een bek vol warme snotterbellen. De halve baron tolde in een hoek in jarretels met een zwarte bal in z’n mond, toen ik bij zinnen kwam zag ik goddank dat hij door een bakelieten telefoon lulde en worstelde met z’n bretels. De geest doet soms rare dingen met de mens.
Het laken deed aan EHBO en dacht dat ik niet goed werd, zei ze. Ik riep maar niet dat ik liever een lijkwade verkoos en deed net of ik niet doorhad dat ze zo berig was als een paard. Ondertussen was de nephertog helemaal in de Gloria omdat een ander paard iets gewonnen had.
Een zus van het laken had gewerkt bij Matser in Wageningen en haar inboedel stond na haar dood onder lakens op zolder, ze vond het moeilijk om er afstand van te doen maar ze gunde me een kijkje. ‘Je kon ook niet alles bewaren’ en bovendien was ik tenminste niet zo’n gladde aal, merkte ze op. Tijdens mijn aanwezigheid in het verborgen landhuis had ik de inboedel al danig geïnspecteerd, veel kostbaar spul maar vooral klassiek, gedateerd, Engels en antiekerig, niet mijn smaak.
De zolder stond ramvol met spoken, onder zowat elk laken schuilde een schat.
Ik schoof de stoel in m’n auto en betaalde rap met twee flappen van honderd. Ze vroegen honderdvijftig maar ik kreeg er een lamp bij…
Bij het eerste bospad schoof ik m’n wagen even in de bos en knapte ik een uil tot de troebel uit m’n bloed was verdwenen. Met wat praatjes en een gemoedelijk voorkomen kun je ver komen, zelfs in de adellijke bovenlaag. Poeh, je moet er wat voorover hebben.
De No. 45 Chair van Finn Juhl paste ternauwernood in de kofferbak van m’n oude Volvo, de ‘Artichoke Lamp’ van Poul Henningsen, die ik erbij kreeg, lag in een grote stugge doos met een doek eromheen op de bijrijdersstoel. De koper moest nodig gepoetst, zei het laken, een potje Brasso stopte ze nog snel toe. Na een poosje werd ik wakker als een kind na z’n eerste logeerpartij en reed ik rustig richting Luttenberg met een dikke grijns. Na bijna elke bocht keek ik even achterom.
Nadien ben ik nog geregeld langs geweest en deed ik m’n best om niet te gretig over te komen. Het laken kon er maar zo wat van denken…
Elke keer werd ik warm onthaald en stond de koffie klaar. ‘Het ruimt zo lekker op’ en ze waren o-zo blij dat de spullen van hun dierbare, celibataire zus goed terecht kwamen. Je moest maar net een liefhebber voor zulke spullen zien te vinden…
Daar op die krakende zolder, waar je twee gezinnen kon laten wonen, heb ik menig laken weggetrokken. Ik zal spoedig weer eens gaan, beter gezelschap is er immers niet.