Zo lekker, wanneer er geen wolken voor de zon hangen. Op het bankje voor mijn huis. Koffie en een hond. Jezus aan het kruis. De schop in de grond. Wat vogels in het rond, een plasje zweet in mijn mond. Ik zie een mier met een dennennaald marcheren en dacht even aan de gestapo.
Je zei hoi, ik zei moi. Een vlieg op mijn schoot sla ik dood, zo gemakkelijk als een hap uit mijn brood. De zon scheen op ons beide maar ik was de schaduw en deed dicht jouw gordijnen.
God wat was de koffie heet. Zwart in een witte mosa kom.
Mijn armen fit. De rest zag ik niet. Aan mijn ogen zag ik het soms, ik keek al lang niet meer in de spiegel. Soms drukte ik suf op het verkeerde knopje en zag mezelf. Dan dacht ik even dat ik een ander aan de lijn had.
Het is ook een rare tijd. De aarde leeft op, we slaan het gade als een bult stront op een spade. Klaar om over de schouder te worden gesmeten. Achteloos uit gescheten.
Alles blijft staan.
De zon, de maan, het bankje.
Ik verloor de tijd en mijn zorgen.
Tijdens mijn laatste slok koffie dacht ik aan bier.
De kermis is hier.
Kom maar hier,
onze zomer is hier.