In zijn soep zaten letters, de bouillon husselde het tot een gaar alfabet. Soms zag hij een woord op zijn lepel en schrokte hij het zonder kauwen door. Beter woorden in z’n pens dan woorden in zijn kop. 

De formica tafel had hij op de kop getikt bij een kringloop winkel, zijn huis was vol, de inrichting was deprimerend en een ratjetoe. Het glas water paste niet bij de soep maar stond er uit gewoonte op een viltje. 

Soep van een bot getrokken lustte hij nog wel maar hij wilde het niet meer, het idee stond hem niet aan. De krant was van gisteren en het nieuws boeide hem nauwelijks. Hij was alleen thuis en de deur stond open, net als de ramen. Buiten hoorde hij de sproeier tikken, de aluminium klepel ketste tegen de straal grondwater op een rustgevend tempo. De zomer was er eindelijk, kort geleden kon je je niet voorstellen dat de droogte er nu al zou zijn. 

Hij twijfelde nog of hij een taart zou kopen, hij deed het niet omdat dat elke dag wel kon. Ook twijfelde hij of hij de slingers op zou hangen, maar die hingen er nog van vorig jaar, hij zag ze al lang niet meer. De kalender hing werkeloos aan de muur boven het koffiefilter bakje waar hij ooit punten in verzamelde. 

De bel ging en hij baalde even dat hij geen taart had gekocht. Eenmaal bij de deur zag hij een pakketdienst bode. Verrek, hij had vitamines gekocht ter compensatie van z’n levensstijl en zette een handtekening. Die had hij lang niet meer gezet, de flamboyante barokke krul was ie niet verleerd. Die doopnamen waren toch nog ergens goed voor. 

In de gang rook hij de kattenbak, de katten dreten meer dan ze vraten. Het blikvoer had hem geregeld verleid om een hap te nemen maar de gedachte stond hem niet aan. 

De soep was niet meer te heet en hij slobberde door met de doos op tafel. Zijn adres was al jaren hetzelfde maar voelde van een ander. Hij blies per ongeluk en zag ‘lol’ in zijn lepel. Zijn snor werd natter naarmate zijn bord leeg raakte en hij zette de pan nog even op het vuur. De afzuigkap ratelde en maakte met de sproeier een krautrock beat. 

‘Lang zal die leven’ zong hij per ongeluk en hij keek even om zich heen of hij wel alleen was. Gelukkig was dat zo, het zou anders een treurige scène geweest zijn, voor een ander dan. Hij zag het woord ‘hiep’ en riep ‘hiep-hoera’. Een kat sprong op z’n schoot en gaf hem kopjes, het besie had eigenlijk ook wel een taartje verdient. Hij kneep zacht in de pels en zei prrrprrr.

Een meikever kwam binnen vliegen alsof ie motorpech had en ramde de lamp die laag boven de rafel hing. Hij landde op z’n rug met een doffe ‘pok’ op de doos. Zijn poten zochten aarde en zijn buik leek een harnas van blik. Hij hield zijn wijsvinger erboven en twijfelde even om hem erdoorheen te drukken maar net als op een balkon van een flat deed hij toch niet wat hem even trok. De kever had meteen grip met z’n pikkende poten en kneep zijn topje bijna fijn. Je kon je niet voorstellen dat dit harde machientje een ranzige engerling was geweest. Je zou zo’n larf maar op moeten vreten, je kreeg zo’n vol darmpje zomaar niet weg zonder te kauwen…

De kat had vizier op het beest en joekelde hem met één haal tegen de muur. De tor kletterde verfomfaaid op tafel en gooide al zijn tentakels als een verongelukte transformer in de strijd om weer in fatsoen te geraken maar de poes gunde hem geen kans. Met een poot drukte hij hem finaal tegen de draad in aan flarden. God, wat een lompe happening zo naast z’n lettervermicelli soep. Wreedheid raakte hem nauwelijks maar toch besloot hij het beest uit zijn hachelijke situatie te redden. Met vlakke hand sloeg hij hem tot een platte herbariumbloem, het kraakte als een eikel onder zijn klomp. De kat schrok en donderde de lege vaas om.

De soep in de pan kookte en de letters werden pulp. Hij schepte nog een beetje op maar had z’n portie wel gehad en trok een fles bier uit de koelkast. Hij zette de radio aan en Mississippi van Pussycat kraakte door de ether. Toen hij het kanaal finetunde hoorde hij even de stem van een nieuwslezer die zei dat het ging onweren. 

De sproeier ging uit en hij zag de slingers toen hij weer binnenkwam. Even deed hij een dansje en zag hij niet dat hij visite had, ze hadden er al de hele tijd gezeten. Verjaren werd met de jaren gewoner en de kaarsjes kreeg hij niet meer uit want blazen was hij verleerd, dat kon je van zijn danskwaliteiten niet zeggen. Met de letters in z’n stoppels en de bouillon in z’n snor zeeg hij op z’n bank nadat Christopher Walken even in hem waarde. 

De visite maakte aanstalten maar hij zag het niet. Een poes zeek in de plantenbak maar het deerde hem niet, de pinda’s waren slof maar het gaf niet. Het was muisstil op buiten en er hing een genadeloze schoer boven het groene land. Hij murmelde Mississippi en de bliksem joeg op duivels. De donder liet geen seconde heel en de stoppen vlogen eruit, donker zoals elke dag eindigde was het zonder fade-out maar hij zag het niet. De dag was voor hem voorbij en jarig was hij niet meer. Nog even en de kerkklok sloeg 12 uur maar de slagen telde hij niet.

De soep was koud en de klinkers oud, de medeklinkers deden mee en stolden gedwee in z’n bord waarnaast de meikever zich ontkreukte. De taaie vrienden van mei verdreven de junikevers en ook de Coloradokevers hadden het nakijken. Die waren door DDT al zowat uitgeroeid toen Pussycat de rivier bezong die door hun thuisland meanderde. Het bleef onstuimig rommelen in de lucht en tussen de strofen, die klonken als kanonnen, was het angstig stil. Hij salueerde en beet in een kussen.