Trippen heb ik nog nooit gedaan, tenminste niet dat ik weet. Ik durf van alles en ben niet snel ergens vies van. Secuur ben ik wel, zomaar op een wc-bril zitten of iemand een hap laten nemen van mijn appel, daar pas ik subiet voor.

Ik heb wel meer van die dingen, die voor mij logisch zijn. Ik wil bijvoorbeeld geen kadavers in m’n bek, ook trek ik in hotels het liefst een schoon shirt van mezelf over het kussen. Hoe vaak ik wel niet het gezever en geslobber van m’n voorgangers ruik, hun sigaretten- of parfummerk haal ik er soms blind uit. Zwemmen in een vol zwembad, gekust worden tijdens een avondwake door busladingen rouwende, oude sopdozen. Ja, zo kan ik nog wel even doorgaan. Smetvrees heb ik niet en verder leef ik gelukkig fobie-vrij, ik let gewoon op.

Trippie, zo heette onze eerste hond die ik me kan heugen. Ik weet me vooral te herinneren dat het een moddervet, bologig mormel was op luciferstokjes die als een kat op de rugleuning van onze wollen Bovenkamp-bank lag te meuren. Slapen dus, meuren deed hij later ook. Een pincher, een soort miniatuur hertje, een soort die me nu doet denken aan opgezette dieren, morbide films en hoerenmadammen. Het was een fel kreng, een prematuur voodoo-relikwie.

Bij de familie Arents, die woonde in het huis waar ik nu woon, hadden ze een hond die heette Douche. Dat was een wollige soort die ik niet thuis kon brengen, wel weet ik dat ie te pas en te onpas lag te ronken midden op de weg. Hij paste ook niet op onze leuning van de bank, ik denk wel met moeite op de bank zelf. Het was net een king-size bouvier met tarrels, een rastafari in blaf-vorm. Douche is niet meer, hij was na de motorrace op de Luttenbergring doodgereden voor z’n huis door een Honda Goldwing. Ze hadden hem met stoffer en blik bij elkaar moeten vegen terwijl de Goldwing massief door tourde. De piloot gaf geen kik en was als een betonblok doorgereden.

Na de klap had de familie Arents een verse Duitse Herder gekregen van een stamgast. Ze runden een beer van een horeca-toko met een klandizie om je dood van te schrikken. Hotel de Grot, 10 hotelkamers, een restaurant en een duister cafe vol gespuis. Een Duitse herder was wel het minste wat je van dat geteisem kon krijgen. Het was een machtig mooi beest, voor een Duitser was ie blind te vertrouwen, eentje zoals Snuf.

De hond heette Gunter en ik heb nooit begrepen of dat een grap was. De jongste dochter Carolien was een vriendin van m’n zus, ze waren beide gek op dieren en vooral op honden, pony’s en poesies. Toen Gunter nog maar net in da house was kwam Carolien natuurlijk even langs om de trouwe viervoeter te showen, ze woonden ongeveer 100 meter van ons af.
We hadden een erf dat door Trippie werd bewaakt als een dolle Dobermann. Hij had geen idee hoe miezerig hij was in al z’n felheid.

Ik weet nog dat ik thuis was en het hele tafereel gadesloeg terwijl ik me Robin Hood waande tussen de coniferen. Ik had van een nog niet aangeklonken oom, een boer uit een streng gereformeerd nest, een berecoole pijl en boog gekregen, zoiets had ik zelfs op tv nog nooit gezien. De pijlen waren van bamboe met op de top een stuk vlierhout, de eikenhouten boog was gespannen met kattendarmen met in het midden een ferme, leren handgreep, zelfs mijn naam stond erin gekerfd in gotische letters. Mijn bijna-oom…hij was het nooit geworden omdat ie telkens Christus zei met een zachte G, dat hadden mijn bloed ooms me wijs gemaakt. ‘Als je God niet fatsoenlijk bij naam kon roepen dan had je niks tussen de Roomsen te zoeken’, balkten ze.

Terwijl m’n zus in extase Gunter zat te knuffelen op haar knieën en Carolien glunderde als een kind vol toverballen zette Trippie een sprint in. Als een hondsdolle jakhals-baby kwam hij op het lieflijke tafereel afstormen. Het schuim klotste hem uit de muil die meer tandvlees bezat dan de moeder van Máxima. De bolle ogen waren pupil-vrij en tolden als rijpe druiven in de bowl, verpakt in een te klein kopje met geknipte oren voorop een strak gespannen boomstammetje van hertenleer. De luciferstokjes galoppeerden het mormel on high-speed richting Gunter. Wat moest die gore kutmof op zijn erf leek hij te denken. Hij blekte schel en woest irritant, alleen dat was al een kogel waard. Maar toch, het was ons hondje, ook al durfde niemand hem over z’n buik te aaien. Hij had tepels als een lekkende zeug, het was ook geen hij maar een teefje.

Gunter schrok zich wild, hij liet zich de aandacht en het geflikflooi welgevallen en zag daardoor te laat dat er een loose canonball op hem af stevende. Instinctief draaide de herder z’n kop bij waarna hij pijlsnel in de benen kwam. Trippie bereikte het eind van z’n territorium en de confrontatie met de indringer was niet te vermijden. M’n ma struikelde over de tuinslang en kon haar niet meer grijpen. Trippie sprong.

Gunter greep nietsontziend de brute scheffer in z’n flank, gooide haar in de lucht en ving haar recht in z’n pens. De tepels scheelden hem geen donder. Hij schudde z’n kop om z’n prooi de nek te breken en zwiepte Trippie met een lakse worp als een afgedankte dooie welp tegen de klinkers. Predator Gunter vleide nog voor we goed en wel door hadden wat we zagen z’n warme pels tegen de Wrangler van m’n zus. Die was in shock, net als Carolien. Er was geen toverbal meer met kleur.

Trippie jankte en slingerde met de laatste werkende onderdelen d’r knakworst lijf richting onze bungalow. Een spoor van bloed en geglinster achterlatend, alsof een mega naaktslak zich over de oprit had gesleept. We vonden het slachtoffer van territoriumdrang achter de wasmachine in de bijkeuken. De vellen hingen erbij aan en ze trilde harder dan de op volle toeren draaiende centrifuge.

De dierenarts spoot haar plat en naaide haar dicht. Het was niet al te best, constateerde hij terwijl de zweetdruppels hem op de groene laarzen spatten, met een emmer zalf, een vers kussentje en een lading morfine moesten we het doen. Na een week begon het te stinken in huis. Trippie kwam de rieten mand niet meer uit en is er na twee weken in gebleven. Ze was te ernstig vermorzeld, te ver heen en wellicht te oud om te genezen. M’n pa heeft haar met mand en al moeten begraven achter de moestuin. Z’n lijf was één met het harde riet en er met geen hogedrukspuit uit te krijgen. De beet van Gunter was fataal, de Duitse herder bleek Trippie’s man met de zeis, de hond van Lucifer. De stokjes van onze pincher hadden geen kans gezien om omhoog te steken, soms gaat het snel.

Gunter Pussyfresser noemden we de herder sindsdien, tenminste; m’n pa en ik en wat snotneuzen uit de buurt. Als hij Trippie kon verschalken dan stond ons nog heel wat te wachten. Na Trippie hadden we Duffie, Binkie en Joep nog mogen voorzien van een warm mensenverblijf. Ook hebben we nog een Toenkie gehad, zo heette hij al, die is een paar jaar terug ingeslapen omdat hij naar honden maatstaven ongeveer 160 was. Gunter heeft ze niet gezien want Kløssie en Møssie hebben hem meegenomen in hun verrotte Chevrolet. In de Enkstraat te Raalte hadden ze hem losgelaten, de goorste buurt van het Oosten. Na een paar dagen is ie doodgeschoten door een verdwaalde losse flodder. Het bleek een kogel te zijn.

Een hond is fijn gezelschap, onvoorwaardelijk je vriend die niet oordeelt over onzinnigheden. Er komt vast weer zo’n trouwe viervoeter in ons leven. Misschien is het nu tijd voor een Argos, een hond om U tegen te zeggen ipv Argossie. ‘Argos hier!’  Hee, hoor ik daar iemand blaffen?