Het bos, de kust, de hei, het lokt mensen. Ik vlucht vaak het bos in, de kust trekt me ook maar voordat je daar bent moet je een hel aan mensen en drukte door. Voor het bos hoef ik slechts de straat over te steken. Soms heb ik een paar uur gewandeld en ben ik thuis zonder dat ik het me herinner. Dat zijn de fijnste wandelingen.

Relaxed en met een lege kop weer thuis komen, geluk heet zoiets. In de vakanties en met name zomervakanties valt dat de laatste tijd niet mee. Ik weet wel, klagen is lelijk en je schiet er geen donder mee op. Maar toch…ik hou ervan wanneer het lekker rustig is in het bos. Om zo weinig mogelijk gesmeer van mijn soortgenoten te zien. Ik zie liever een boom dan de zoveelste dominante aap.

Doordat er meer en meer mensen zijn en des te minder bomen is vluchten haast onmogelijk. Dus ook daar kom je ze volop tegen, als aliens van de planeet Mayonaise. Met een boel lawaai en een echo aan ego lopen ze er te banjeren. Ze vloeken meestal genadeloos qua kleur en vallen er net zo hard op als Hollanders op een willekeurige buitenlandse vakantiebestemming. Kleren vol teksten en vet. Turquoise, geel, oranje, kekke brillen, telefoontjes, doorgefokte hondjes, tetterend alsof ze de carnavaleske 4-daagse lopen in slowmotion. Bijna alles net te groot. MacDonalds tuig noemt m’n pa dat.

Voor gasten van de aangrenzende camping is het bos een must; ze grijpen het aan als een bbq. Ik voel me vaak een figurant die gade wordt geslagen als een inboorling, een inmate van m’n reservaat. Toch zeg ik ook tegen zulk soorten moi.

Met mijn handen in mijn zakken loop ik zonder bagage te chillen, dat lukt geregeld. Een bonte specht hamert de dode boom zowat tot leven terwijl de zoveelste losse labradoedel als een hyperactieve alpaca op me af stuift. Hij doet niks hoor! Roepen ze dan.
Deed ie dat maar; dan schopte ik hem binnenstebuiten voor ie z’n bek los had. Spies ik daarna het nepbaasje aan een taaie tak en zeik ik z’n dooie hond onder terwijl ie het uitschreeuwt naar zijn god.
Ok ok, we zitten hier niet in GOT….

Meestal schrikken ze wanneer ik plots tevoorschijn ritsel, omdat ik redelijk gecamoufleerd geboren ben zien ze me niet aankomen en denken ze geregeld dat ik een boswachter ben. Vaak weten ze niet hoe snel ze de riem moeten grijpen om hun hond aan te lijnen, met een rode kop van boete-angst. Ik kijk dan op m’n meest boswachters’ en zeg hoofdschuddend ‘t-t-t….’ Met een stok sla ik als een yeti in mijn handpalm. Dat zal ze leren. Opgelucht lopen ze verder terwijl ze denken met een coulante goedzak te maken te hebben, eentje die door zijn vingers kijkt. Weten zij veel.

Verdomd, alweer een Vlaamse gaai, het lijkt erop alsof die brutale rovers weten dat de schreeuwende mens blind is.
De goedkope mensen geur is nog niet weg of ik hoor een verse minikudde in aantocht, een bluetooth radiootje schalt luid. Muziek lust ik altijd maar hier smaakt het niet.

Een beuk staat te branden in de zon,
hij mist de schaduw van zijn gekapte buren. Ik raap een snoepwikkel op en struin verder. Waar zijn de wolven…
De stevige wandelaars met profi schoenen, korte kaki broeken met pezige harige beentjes en rugzakjes trek ik net iets minder erg. Die fop ik geregeld door uitheemse dierengeluiden na te bootsen. Dan staan ze glimmend op standje safari terwijl de opwinding zelfs in de afgeritste broekspijpen te zien is. De natuur voor lief nemen is net zo gênant als alles extreem bijzonder vinden. ‘Kijk Merel, een rode mier met een lollystokje!’ Ja, opruimen doen die gasten wel.
Kijk, een merel zonder veren.

De zoveelste markolle vliegt knerpend rond, hun beschermde status lijkt al jaren overbodig. Ik raap een pikkend red bull blikje op en blaas de mieren en het witte zand eraf. Solo joggers, dat wil nog wel. Die hoor je vaak op kilometers afstand aankomen, alsof een kreupel Fries paard je kielzog misbruikt. Dan duik ik vaak te vroeg illegaal de bosjes in.
Ze hollen de paden uit.

Bootcampers zijn de aanstormende wielrenners van het bos. Omdat ze in een kudde lopen lijkt het alsof ze nog bonter uitgedost zijn dan de solo runners. Drillerige kreten en aanmoedigingen klinken alsof Rambo ontgroend wordt. Plastic waterflessen, zoere zweetlucht gemengd met penetrante deo. Ook de ree vlucht het pad af. Talkpoeder door de lucht, blarenpleisters op het mos. Waar zijn de leeuwen toch…

Gelukkig staan er sinds kort overal paaltjes met bordjes vol info over varens, het ontstaan van de stuwwal en bijvoorbeeld de legende van de witte wieven. Ook staan er nog niet zo lang om de paar honderd meter speeltoestellen die de jeugd moet lokken. De paaltjes die dienen als route indicator vallen er nauwelijks bij op, ook al zijn ze voorzien van verse kleuren die opvallen in het groen. Ahum.

Tegen een mountainbiker die me bijna dood reed riep ik iets te laat moi.
De schrik kreeg me niet te pakken en ik stak gemoedelijk mijn wijsvinger op tegen een koppeltje snotneuzen uit het dorp. Ze crosten me oerendhard op oude brommers tegemoet over de bulten.
Ik spoog het stuifzand uit mijn mond en zag een haas angstig wegschieten.
Ter hoogte van de dassenburcht moest ik de neiging flink onderdrukken om niet in het ondergrondse te duiken. Dat lukte me ternauwernood. Ik snakte haast naar teken en processierupsen toen daar gelukkig de rand op doemde. Alsof ik in een polonaise had gelopen stak ik de straat over naar mijn huis.

Okay, ik kom dus niet altijd relaxed uit de aangelegde oase en besef geregeld dat ik tijdens zondagen of vakanties beter andere plekken kan bezoeken.
De Mayonaise planeet misschien, die lijkt steeds leger te worden.