Eigenlijk hoort daar een uitroepteken achter maar deze kreet heeft dat niet nodig. ‘Waeroe’ dat zeiden de böllies wanneer je ze voor de klompen liep, dat schreeuwde m’n pa wanneer hij zich een weg baande, of de naar jenever ruftende melkboer met z’n witte flessen omdat ie je moeder zocht. M’n harige tante Bea hoefde het niet eens te roepen maar deed het toch, als snotterkuuken waarde ik me stante pede, soms vloog ik zelfs. Maar zo gaandeweg m’n eerste bewuste erectie was ik er ongevoelig voor. Wanneer dat precies was, daar heb ik geen actieve herinnering aan.

‘Waeroe’ moet je ook op een bepaalde manier zeggen. Niet van achter uit de strot maar wat nösterig en dwingend, alsof je een doos sigaren hebt opgevroten, dan werkt ie het best. Zo werkt ie zelfs wanneer degene die zich moet waren het niet kan verstaan en dat is mooi makkelijk want buiten Luttenberg hoor je het amper.

Zelf waarde ik me voor niemand godverdomme. Wat dat zwart-wit knuppeltje uit Drenthe had met bruine bonen dat had ik met alles waar ik me voor moest waren. Ik waarde me vanzelf wel, voor een aanstormende Opel, bolle of trekker. Ook voor tante Bea ging ik als vanzelf aan de kant, je zou er maar onder komen. Ik waarde me voor dikke wepsen, bliksem of voor stroomdraad. Toen ik nog niet wist hoe stroomdraad voelde had ik eens gewed om een trekdrop met een dropveter van een ventje dat ik het zeker een minuut lang vast durfde te pakken. Dat heb ik geweten, Kökkies Hein heeft me nog geprobeerd te reanimeren en dat is niet gelukt, de incrowd weet wat dat betekent. Later is het Ietje van Hekken, van de eerste hulp, wel gelukt met van die koude peddels, kreeg ik verdomme weer een lading.

Daar waarde ik me sindsdien dus wel voor, schrikdraad, maar ook voor tuurhamers van deerns. Er liepen er zat in dit dorp te smoksen. trekhaken waar geen aanhanger aan paste. Dat niet alleen een hond zich er dood tegen blafte was op schietafstand te zien. Er liepen er gelukkig ook zat waar je het spul van begon te lopen, daar kwam geen waren aan te pas. 

Waar ik me ook aldermachtig voor waarde was de Schrik van Harculo; een grote pikzwarte schim op een lompe krakende herenfiets met handmoffen. In zwarte plunje gestoken roomde hij, zonder dat een mens wist wat hem bezielde, het Sallandse land tot schuim. Een desperado die je alleen overdag aan zag komen, vaak te laat. Meestal waarde hij ‘s nachts rond en greep hij je zo in je nekvel om je meters verderop in een sloot te flikkeren. Of met je smoel tegen een geparkeerde auto aan, dat was ‘de Schuiftrompet’ overkomen. Die sinds het ongeval vaarwel moest zeggen tegen zijn carrière bij fanfare de Bergklanken omdat hij tetterde als een Franse eend met zijn gesneuvelde snavel. De schrik van Harculo, daar kon je je niet eens voor waren. Toen ik jaren daarna Harry Potter keek kreeg ik plots een déjà vu toen ik de Dementors zag. Later bleek dat hij rond mijn geboorte al uit de tijd was geraakt, geen wonder dat we als de dood waren. 

Voor de pastoor waarde ik me niet, die was ik te rap af al was ie nog zo graag. Voor de schoolmeesters waarde ik me ook niet, ook al was het reeds de tijd van ‘Stranger Things’ en neo-hippen, er werd als in de fifties geslagen, aan oren gedraaid en geschopt. Soms gerafineerd met gereedschap, vaker onbesoest met de poten. Volgens mijn pa kwam dat omdat ze op de kweekschool in Steenwijkerwold hadden geleerd om Roomse soldaatjes te drillen uit kwenen, dan kreeg je dat. 

Later hoorde ik obers met bomvolle dienbladen in de klauwen ook vaak ‘Waeroe’ brommen, ik durfde ze eerst nog niet staande te houden maar dat leerde ik alras. Ik heb zelfs bij de voetbal gezeten en leerde in de B-tjes reeds hoe je bier moest zuipen en hoe je met obers om moest gaan. Het verlichten van de gouden bladen was ons zo gewoon als oasemen. Een makkie voor een beetje kjealtie uit een nederig Sallands dorp waar ze kalveren leerden zuipen alsof het dorpsgenoten waren.

Voor sommige voetbalclubs waarden we ons slim omdat we anders gewoonweg de kantine niet zouden halen. Voor die shovels uit Westerhaar bijvoorbeeld, of die Turkenploeg uit Deventer. Man, dat waren slagvelden waar Gladiator Ben Hur’s vingers bij af zou likken. Niet dat we bang waren, het was gewoon net of je tegen 11 tante Bea’s liep te ballen, dan waarde je je wel. 

We hadden zelfs een dorpsgenoot met de bijnaam Waeroe Winnetoe, een lompe mislukte blanke Indiaan op klompen die toevallig wat rood en poesterig in z’n vel zat. Hij droeg zijn lange, zwarte haar vet in een scheiding over zijn scalp en droeg immer een Jopper. Zo’n blauwe wollen jas waar je machtig in ging zweten. Hij kon wellicht geen ‘Moj’ zeggen en blèrde dan standaard en knoepens hard ‘Waeroe’ wanneer hij eraan kwam. Nou dat deden we, nog harder dan voor tante Bea. Hij was van het lichamelijke soort en porde en kietelde als een handtastelijk mongool met de kracht van een mammoet je lurven aan flarden. Alleen al bij zijn aanblik verongelukte je zowat als een Tonka onder een trekker. 

Dat had Waeroe eens gedaan, samen met z’n broertje die al rap Witte Veter werd genoemd, ze hadden de populaire tv-reclame van Tonka nagespeeld. Die ene waar een circusolifant met één poot op zo’n oersterke Tonka staat te balanceren. Godver, als dat kon dan kon je er ook met een trekker overheen rijden! Dat bleek op een koude woensdagmiddag echter smerig tegen te vallen, z’n hagelnieuwe gele takelwagentje was net een soepblik waar tante Bea overheen had gebaggerd. Witte veter spong uit de International 1046 en tierde dat Sinterklaas een dikke homo was met z’n kutcadeaus, Waeroe stond bevroren in z’n klompen en frummelde aan het gruis in de diepe zakken van z’n jopper.

Toen Waeroe later voetballeider werd bij SDOL reed hij in een soort volwassen Tonka, een witte Datsun 240Z waar geen hond bij in durfde te stappen omdat hij jakkerde als een verongelukte bromvlieg. Hierdoor was het elftal vaak lang niet compleet waardoor Waeroe zelf maar wat mee deed. We wonnen dan geregeld want zelfs de godsdienstwaanzinnigen uit Vroomshoop stoven hoog op wanneer onze Indiaan ze naar de eeuwige jachtvelden probeerde te schoppen.

Ik weet, het begint nu wat op een broodje-aap-verhaal te lijken maar toch, we hadden hier in de buurt ook een Humme. Niet zo’n achterlijke auto waarvan we de naam niet uit konden spreken maar een kapsoneslijer van een kerel die Humme werd genoemd, het kon ook niet anders, je riep het als vanzelf. 

‘Humme’ is hetzelfde als ‘waeroe’ maar dan voor bieste, en daardoor uitermate geschikt om ook tegen mensen te zeggen. Je geeft er vooral mee aan dat je van de gelijkheid bent en dat we slechts beesten zijn. Het is dus gewoon een compliment, gaandeweg leer je vanzelf welke types daar niet tegen kunnen en gekwetst zijn in hun hooghartigheid. Het woord ‘leups’ of ‘beren’ is ook machtig geschikt voor dergelijke dreestikkerij. Sommige mensen staan meteen op de achterste poten bij deze aardse taal, euh op de achterste benen…

Het ligt soms best moeilijk, niet elk beest is comfortabel met zijn wezen.

Humme had nog geprobeerd om in de showbizz te geraken. Na een Soundmixshow, die hij ternauwernood beleefde omdat hij van de sjoballen in de jury eerst naar huis moest om een fatsoenlijk broekje aan te trekken, was hij he-le-maal in de ban. Hij rook roem, poen, menthol sigaretten en bn-erschap. 

Zijn eerste single was ‘Humme kump nooit weerumme’ en was zo’n succes dat hij bij Willy Oosterhuis in de regiotap mocht optreden. Live op RTV oost, de stoep van Hilversum die voor Humme slechts voelde als één van de kronkelpaadjes richting Hollywood. Willy Oosterhuis, de Willem Ruis van Heeten, hoefde hem niet eens de gek aan te steken want dit keer was er geen ballotage die Humme op z’n aanstootgevende looks wees. Hij droeg datzelfde broekje als tijdens zijn eerste Soundmixshow en Willy meende aanvankelijk met een tweeling van doen te hebben. Na een vette aankondiging viel het doek al voor hij z’n bek open trok en was de Oosterhuis slogan ‘Loat goan’ zelden zo treffend geweest. Humme deed zijn liedje eer aan en is daarna nooit veel verder gekomen dan de Oude Twentseweg. Ook zijn exotische avontuur als strepentrekker bij ROHDA Raalte draaide uit op een sof, na wat lijntjes teveel beet hij vol genade in het stof. 

Van de kreten ‘humme’ en ‘waeroe’ is ook weinig terecht gekomen, verworden tot boerse echo’s uit een tijd dat we onze taal verstonden, zoals het gaat. Maar geen ge-blues; er is geen put zo diep dat je geen echo geniet, als je wacht zul je horen waar we behoren en toe zijn uitverkoren. Een echo komt altijd terug, als je maar voelt wat je schreeuwt.

Waeroe.