Vlak voor een enorme onweersbui zat ik op een bankje op de Noetselerberg. Er kwam een kerel aan lopen die het beste te omschrijven viel als een oude hippie, hij ging naast me zitten en ik had het gevoel dat ik hem al jaren kende. Zijn hond rook wat aan de mijne en hij mijmerde tegen me aan alsof iedereen er had kunnen zitten, of niemand.

‘Wat nou als we de draad gewoon weer oppakken’, zei hij uit het niets, ‘doen alsof dat ene vanzelf opklaart, en gaan leven zoals we graag leven. Socialer, met minder ego en wakker genoeg om de aarde en de natuur te omarmen. Gewoon vanaf nu, even geen krant lezen en de computer, telefoon en de tv op sluimerstand zetten. Je eigen hart horen kloppen en die van een ander. De zon voelen en het gras ruiken. Een beetje naar de maan huilen en je laten gaan.’

Ik bleef zitten en liet het me welgevallen. Het was de nazomer van 2021, september. Alles was groen en een lach is extra gemakkelijk, je hoeft er niks voor te doen. 

‘Als we dan ‘even’ veranderen in altijd, dan voelt de herfst straks ook goed. Dan is ons bestaan er ineens weer, kijk eens om je heen, ik zie ze wel, de mensen waar ik van hou en de wereld waarin ik het vertrouw. Laat de winter maar komen, de lente daarna zal groener zijn dan ooit.’ vervolgde de oude rekel terwijl hij de flos van een Wilde Havanna afbeet. 

‘Voel het, je bent het niet verleerd. De grond waar we op staan, de lucht de ruimte zo gewoon en zo magisch. Haal adem, voel je lichaam en laat je zintuigen je gereedschap zijn. Voel een glas water door je lijf gaan, ruik de koffie en aai de hond. Die boom waar je elke dag langs loopt, raak hem aan en zie hem staan. Ga eronder zitten en laat het zand eens door je vingers gaan.
Pas op de plaats, pas op jezelf en een ander maar leef en neem risico’s. Durf, leer en ga op je bek. Exploreer en ga tekeer, implodeer en voel dat je het allemaal al in je hebt. Plant een boom, val voorover en sta weer op.’ 

Hij stak z’n La Paz aan en bood me er ook eentje aan. ‘Pak een beugelfles bier, kijk niet naar de klok. Leun tegen de buitenmuur of tegen die boom. Of ga languit liggen in je tuin, drink ‘m leeg met een lege kop. Kijk naar die vlinder, dat blaadje of die bloem, hoor die vogels. Boer van je af, laat gaan. Die blauwe lucht, voel je groot en klein, zie de wolken, die ene lijkt net een konijn. De zon, waar de aarde meer dan een miljoen keer in past, doet je goed.’

Gelukkig zei hij niet dat ie ook voor mij scheen. Ik trok aan de sigaar en moest denken aan een corona, de sigaar onder de sigaren volgens m’n pa. Ik spoog een stukje tabak in de paarse heide en zag de lege La Paz doosjes voor me, daar bewaarden we schatten in, postzegels, kleingeld en tanden. De blikjes van Panter, Ritmeester, Uiltje en Olifant kom ik nog steeds tegen, die zitten vol met solutie, koffiepunten, schroefjes en stickers enzo.

De rook krulde me om de kop en ik gaf hem een hand. Hij zei ‘Ik zeg het niet tegen jou maar in mezelf want we moeten helemaal niks.’ Hij gooide z’n benen van zich af en rekte zich uit als een flierefluiter. ‘Wat nou…’

De honden sliepen. De wereld was stil, hij zei wat ik dacht.