Tegen een beetje pa kijkt elke snotterneus op. Als klein jochie aapte ik de mijne keihard na. Met losse handen fietsen, met één scheet een skippybal opblazen, tegen autobanden trappen. Je kent het wel. Ik wilde net zo zijn. Een rekkel die alles mag en kan. Hij greep zelfs vogels uit de lucht en ooit zag ik hem een varken wassen zonder kleren aan. Ik leerde grif.
Daarnaast liep mijn pa te pas en te onpas rond met veren om zijn snuit, van die kleine donsige. Toen ik zo gaandeweg in de smiezen kreeg dat lang iedereen dat niet had ging ik vragen stellen. Dat deed ik tijdens het avondeten, het beste moment voor levensvragen en binnensmondse boeren.
Hij antwoordde geheel gêne-vrij dat we te maken hadden met een lichte fetisj aangaande eieren. Hij was zo verzot op het spul dat hij ze gewoon uit de kip zoog. ‘Niks boven vers!’ zei hij terwijl de veren in mijn soep dwarrelden. Dat ze dan nog niet helemaal rijp waren deerde hem niet. Hij zoog ze het liefst via de makkelijkste weg naar buiten, via de cloaca. Daar wist ik toen het bestaan al van.
Ik had tijdens een potje biologie ooit eens aan juf Griselda gevraagd waarom je nooit een vogel zag pissen. Ook had ik nooit een dikke keutel uit een boom zien vallen. Bleek, onderrichtte ze, dat gevogelte geen gespecialiseerde rectale opening of orgaan heeft maar slechts één gat, een cloaca genaamd. Een chique woord voor een veredelde reet, zei ze een tikkeltje minachtend. Mijn maat, schrander als altijd, vroeg wat er dan zo gespecialiseerd aan was. De juf pareerde de netelige vraag geraffineerd en manoeuvreerde gehaaid richting de almachtige en prevelde ‘God zal het weten’.
Lekker makkelijk, brulde de maat. Ze murmelde blue verder dat tevens reptielen het gemak van een cloaca genoten. En hier en daar een dorpsgek dacht ik bij mezelf.
Alledaagse dingen waar je verdomd niet bij stil stond. Naakte kippen kon je inderdaad niet betrappen op geslacht. Bij de naar-de dood-riekende poelier leerde ik dat een sex-change bij gevogelte een peulenschil moest zijn. Gold dat maar voor alle vogels, zei de maat. Ook daar wist ik het bestaan allang van want tante Herman was mijn favoriete oom.
Goed, eieren.
Mijn pa wist van mijn graagheid omtrent het ware rekkelschap en beloofde me deze kneep onder de knie te krijgen tijdens mijn naderende eerste heilige communie. Hij gunde mij m’n eerste zuigei. Tering, dat vond ik berespannend. Ik zag geen kippetje meer hetzelfde. Stiekem blies ik menig verenpak toe in de hoop een glory hole te ontdekken. Ik probeerde het tevens bij tarrels.
Tarrels zijn klonten die zich vormen in de vacht wanneer een dier langs zijn pak schijt. Een fenomeen onder hoefdieren zoals schapen en duivels. Je moest nogal blazen eer je iets zag glimmen. Mijn pa had een harige tante die een berenpak droeg onder haar kleren. Ze droeg daardoor tevens de bijnaam ‘tante Klaboester’. Tarrels worden hier namelijk ook klaboesters genoemd. Maar dat is een ander verhaal.
Ik oefende voorlopig slechts op dieren. De eerste heilige communie brak door de voorpret in no-time aan. De zon scheen hoog, de dag was daar. Tromgeroffel vulde mijn rakkerd. De plechtigheid stak me geen flikker, een brandmerk als een kauwgomplaatje.
Er is veel meer, maar niet daar.
Tante Herman was hier en had een frisse oefenkip geritseld, dat was de real deal. Ik glom nog harder dan hij. Na het ceremoniële geflikflooi, de cadeautjes en het feestmaal bleef ik goesting houden als een beer. De doos achterop de opoefiets van tante Herman had ik al gespot. Daarop stond met koeienletters ‘sensilube’. De strakke snelbinders hielden de doos ternauwernood in bedwang.
Terwijl tante Bea schuimbekkend onder tafel lag vanwege een hyperventilatie aanval kwam daar eindelijk tante Herman binnen flaneren met haar spannende doos. Het bacchanaal kreeg franje. De ganse familie schaarde zich als geile gieren om een lijk. Het feestvarken werd luidruchtig geprezen.
Ik kreeg een blinddoek voor, volgens mij een theedoek waar tante Bea in had lopen soppen, het rook naar ulk. Elders merg genoemd. Er werd gejoeld, geklapt en gekraaid. Damp in de tent. Ijle kreten slaakten. Na wat gefrunnik en hysterie kreeg ik prompt het beest in mijn bezwete onbevlekte handen.
Daar had verdomme net nog mijn eerste hostie in gelegen. Wat een dag.
Ik slikte mijn, door watertanden veroorzaakte vocht weg en blies onaangekondigd de pannen van het dak. Het werd muisstil. Ik hoorde de rok van tante Bea wapperen en wist in een fractie dat de familie sindsdien geen moes meer uit haar tuin lustte. Dit bracht me geenszins van mijn apropos. De rubberige poten van de kip hingen als warme leren dropveters tussen mijn vingers. Het vederpakbeest voelde als dode benen, als kietelen met handschoenen. Hij zat vast ramvol jenever.
Ik hoorde de menigte ruien, mijn roepnaam scandeerde door de naar een orgie ruikende huiskamer. Prønkie-Prønkie-Prønkie. Een mantra, deinend op adrenaline. Ik blies als Wodan en tuitte subiet mijn gulzige, rooms katholieke mondje aan de kale, warme kruin. Mijn tong navigeerde en penetreerde de reeds op tocht staande spier, een dubbelcheck ter bevestiging of ik het bij het juiste eind had. Geluiden van walging en ontzag deden de luidruchtige mantra niet verstommen. Ze houden bij ons wel van een feestje.
Ik haalde mijn mond even van de pikkende toeter om me genadeloos vol lucht te pompen. Ik haalde olympisch aan en zoog als een drakenkalf. Ik voelde het beest licht worden, dons alom. Mijn vingers bij de naar lucht snakkende strot. Als uit een sluis spoog de drap overvloedig in mijn gulzige mond. Lauw, warm als een emmer vol pieren en hun aas. Het dier liep leeg, de laatste scheuten verlieten het lijk glansrijk en gleden als dooie inktvissen achter mijn potsierlijke heilige communie pakje. De hel op een sacraal klare dag.
De slogan verstomde, mijn inwijders vergingen.
Hadden ze me godverdomme een haan gegeven.