Ging me verdomme twee dagen voor de Zwarte Cross m’n olde, blauwe, stoomboot dood. M’n Volvo 940 die net zo mooi door de keuring was gezwabberd raakte aan de kook en rookte als een paasvuur. De meter op het dashboard had de alarm knop niet gevoeld en op een bloedhete middag parkeerde ik hem dampend op de stoep van een Jumbo, alwaar ik een twee liter fles water kocht. De dop schoot me bijna tegen de kop en ik goot het koele water klokkend in het reservoir. De motor gorgelde, het leek of er stalen botten knapten totdat het blok de verkoeling uitspoog als kokende lava. De fontein deed de motor sissen en ik rook olie, staal en rubber. Langzaam reed ik hem naar Mansie, de lokale wagenparkbeheerder met de zwartste handen van de sector. Het voelde als een dodenrit.
Eenmaal bij Kleinlangevelsloo doken de garagisten onder de broeierige kap en kwamen ze schuddekoppend boven. Een dag later apte Mansie dat reanimeren niet mocht baten en dat ik afscheid moest nemen van m’n trouwe bolide. Ik ben geen figuur die veel om een auto geeft, maar toch was ik wat vergroeid geraakt met dit soort bakken. Ze zoeven over de weg, ze zijn comfortabel, veilig, betrouwbaar en ik kan er al m’n spul in kwijt. Bovendien is het een van de weinige mooie wagens die je nog ziet rijden, op zich niet zo knap want sinds de jaren 80 zien de meeste auto’s eruit alsof ze uit dezelfde mongolenfabriek komen. Mangs gaf ik hem klopjes en fluisterde ik ‘braaf’ in z’n knalpijp, ook als iemand keek.
Mansie is samen met z’n broer een auto- en feestjes-kenner bij uitstek en ze snapten de bittere nood aan een verse wagen. Ik had geen tijd van toedeledokie zeggen of ze hadden een alternatief geritseld; een flinke wagen waar ik mooi even mee voort kon en waarmee we in ieder geval zaterdag naar de cross konden tuffen. Een Subaru uit 94 die slechts twee baasjes had gehad, een station in boswachter groen, 4 wielaandrijving, automaat en een airco om het koud van te krijgen. Ik googelde om me alvast wat te verkneukelen maar moest toch even slikken.
Die vrijdagmiddag stond ie al op onze dam te glimmen want ome Dennis reed langs voor een kennismaking, we trapten tegen banden en prezen de lekkere auto geur. Hij rook als een accordeon koffer en we maakten een testrit, zo via de berg richting Hellendoorn en via de Achterberg weer terug. Donders, de radio klonk lekker bassig en van cognitieve dissonantie was absoluut geen sprake. ‘Niet kapot te krie’ng zo’n Jap’ zei Dennis glunderend. ‘Een beste waang’ bromde ik terwijl het stuur als gummi door m’n jatten gleed.
Plots was het zaterdag, we hadden op tijd afgesproken en dronken koffie in onze tuin met uitzicht op de Subaru. We keken vol hoop en waren zo vernemstig als een beer. De Marshall paste precies en met een volle tank koersten we voor de zoveelste keer het dorp uit, iets wat nooit verveelt. De cross is een thuiswedstrijd en de enige zorg die je zou kunnen hebben is ‘heb ik wel dorst genoeg…’ dus de snor zat wel goed. Okay, karren. Binnendoor tuffen is fijn maar we hadden zin en jakkerden mooi makkelijk via Twente de Achterhoek in over de grote weg. Bij Grolsch in Enschede rechtsaf en dan slinger je zo richting Zwarte Cross.
De routine zit erin, vanaf de geboorte van het beste festival van NL is er geen keer geweest dat we er niet geweest zijn. Telkens in andere formaties maar altijd smerig fijn. Bandjes en parkeerkaarten halen we op het industrieterrein en dan over de rijplaten stuiterend richting daadoord. Ik wil niet klef lullen alsof het een grote incestueuze ons-kent-ons kliek is, maar dat is het wel. Net als Dauwpop is het een feest dat zowel voor als achter de coulissen een dampende orgie aan gezelligheid is. Moj, jeuw! Goed te passe? het bier kolkt in no time in je baard en de hellige shaggies smeulen harder dan de cilinder in m’n dode Volvo.
De boel loopt er zo gesmeerd als Nozem olie en je wilt er eigenlijk een jaar blijven totdat de volgende editie weer een feit is. Artiesten, zoals veel mensen denken dat artiesten zijn, zie je er nauwelijks, er lopen geen windbuilen, kapsoneslijers of flapdrollen met spatjes. Op een paar na dan, dat is ook wel weer mooi want het blijft een humoristisch tafereel, aanstellers met drosies vallen in deze habitat op als een witte in Amsterdam.
De echten haal je er wel uit, Huub van der Lubbe of Cesar Zuiderwijk kun je niet betrappen op showballerigheid, die snappen het wel ondanks (of dankzij) hun carrière in de glibberbizz. Bij versere sterretjes zie je dat wel, glimwormen die zo kort branden dat ze dof zijn voordat ze uitgedoofd zijn. Op een plek als deze landen ze vaak snel want van gladjakkers zijn ze hier niet gediend.
Het volk backstage loopt als gesjeesde monniken met gelijke kappen op een gemeenschappelijke missie. Die missie is niet hoogdravend maar eenvoudig; skik, R&Roll en het leven vieren nu je er toch bent. Zon, bier, het volk, de goede zin, de bekende aankleding en de gastvrijheid doen de rest. Elk jaar ben ik verbaasd over de onvoorstelbaar geoliede happening die de zwarte cross is, met een sfeer en diversiteit die je nergens tegenkomt. Nee, ik slijm niet.
De band is er, we drinken, roken en ouwehoeren met de vele bekenden die we tegenkomen. Enkelen ontwijken we stuurs, de meesten slaan we op de schouder. Hea toch, dat wordt een mooie dag. Ik was van plan om me voor het optreden wat in te houden maar die illusie had ik reeds laten varen voordat ik de Subaru in stapte met Dennis, Donnie en m’n deerne die nog nooit aan de cross gesnuffeld had.
15:15 moesten we erop, in de Roadhouse, een accommodatie om van te watertanden. Voor ons speelde Tankzilla en dat deed het volk en ons machtig deugd. Van Elderen is zo’n kearl die we al jaren tegenkomen op de goeie feestjes en die wel snapt waar het in de R&Roll om draait. Pilsie? Godverdomme wat was het heet. Het Grolsch bier smaakte nog lekkerder dan de dag ervoor. Ik zag hippies, hardrockers, potige medewerkers met walkietalkies, drassige oksels, tatoeages, rooie nekken, dino’s, jong volk, oude sokken, zwetende decolletés en ademende butcracks. We hoorden oerknallen en lage bassen dreunen alsof de vrede uitbrak. Het rook er naar diesel, stront en bier. De picknicktafels stonden ramvol drank en het lustige barpersoneel is er je beste maat. Ondertussen knetterde de buitenwiet aan één streep door en de zin om te spelen nam met elk pilsie toe. Ik kan er weinig anders van maken.
Met de soundcheck voel je het zinderen, de eerste R&Roll junks staan er al te joelen. Even pissen en de koppen bij elkaar voordat we beginnen te beuken. Vers bier, gitaren checken, de microfoon in de bassdrum even vastdraaien, de baard borstelen, nog 1 peuk, setlijst klaarleggen en hopsa.
De Roadhouse staat vol en de band is vernemstig op dreef, bekende koppen in de zaal en een dreunende PA. Ik denk niet aan de Corona of aan de kater van morgen, alle ongemakken van een mensenleven bestaan vandaag niet. Met de kop leeg en lange niet bange bulderen we ons kabaal de menigte in.
Zeiknat stappen we na een uur dampen de zon weer in, godverdomme, iets anders dan dit kan niet de bedoeling zijn. Meer is het niet, “doe mie mar een maegie en een R&Roll band” hoor ik Sam Pols, de gitarist, blèren. Er loopt nog meer volk achter de kant en het voelt verdomd als Luttenbergs feest. De gitaren gaan in de koffer en de natte shirts drogen harder dan onze onderbroek. We blijven unaniem hangen om bands te checken en skik te hebben. Alleen bassist Gerben Bielderman knapt stuivend het terrein af want hij moet op tijd in Aalten zijn. Hij heeft nog een optreden met De Staat, een band waar hij soms invalt.
Tim Knol zegt vriendelijk goedendag en een snollebolleke vraagt waar de reggae weide is. HJ Lovink crosst ons met een oude bus bijna een dixi in terwijl we uren later richting mainstage lopen. We horen een soort coverband spelen en laten het bier onderweg mirakels smaken. Onderweg zien we Pieter Holkenborg een dranghek omzeiken, draait Jan Jaap Bulder pirouettes met z’n Rooms katholieke oogjes vol stuifzand en zien we Gijs Jolink rondrijden op een Quad met Frans Bauer achterwaarts achterop, hij houdt zich vast als een koalabeer. Ja, crossen kunnen ze hier wel. Achter het lomp grote hoofdpodium krioelt het van de VIP’s en komen we goddank Ronnie Degen met z’n leren sherrif hoed tegen, hij laat zich gelden en loodst ons de backstage in zonder de juiste polsbandjes. Soms heb je dat.
Tante Rikie, de levende mascotte, beleeft haar afscheidsjaar en even lijkt het erop dat ze met me op de foto wil. Ze is wat gewend en ik weet zeker dat deze prinses van het Achterhoekse megabal vannacht slaapt als een tevreden marmot, al lag er een krat Grolsch onder haar matras. Terwijl we de dorst blijven lessen horen we liedjes van Jovink, Normaal en knapt Annie uut de Bochte nog even voorbij. We zien Henk Jonkers die Cesar Zuiderwijk en Mario Goossens passeert, volgens mij wilden ze een handtekening maar een naakte dame op een Shetlander trekt pardoes alle aandacht.
De jeugd van tegenwoordig is vertegenwoordigd en The Vices doen Kensington met gemak vergeten. Voor elk wat wils, voor iedereen pils.
De dag roetsjt voorbij en we blijven moj, jeuw en goed te passe blèren terwijl ene Johan Kampman, ex spits van de Hulzense Boys, wordt afgevoerd op een rijplaat richting EHBO vanwege een doorgeslikte walkietalkie.
Wanneer we midden in de nacht richting de Subaru zwalken en zo licht als een veer zijn, komen we een kip tegen die achterna wordt gezeten door een man met veren aan z’n bek. Ik meende hem te herkennen maar zei niks. We hebben nog wat blikjes bier en roken tabak want de Subaru heeft twee deftige asbakken, voor en achter. Twee pispauzes later rijden we Luttenberg weer in en lijkt het volle maan. Een afgeladen discobus met beslagen ramen stopt bij de Schoenmaker en de 1-daags Zwarte Cross varkens rollen naar buiten. De kelder lonkt en we dalen nog even af. Met een oud t-shirt van The Cramps veeg ik de hondsdagen van de tafel en laven we ons aan koud bier en praatjes. We zetten een plaat op van Canned Heat en weten dat het zondag is.
De zondag van het grote afscheid van de oertante, het boegbeeld van de heiligste R&Roll fuif der Nederlanden en omstreken. De zondag waarop we toch besluiten te gaan waar het bloed niet kruipen kan. Het duurt maar even en het veld en de backstage is één vloeiend geheel, een kolkende massa van endorfine. Tante Rikie’s grote afscheidsgala is een klapstuk en een applaus van jewelste. Tranen vloeien en kelen smeren, het laatste avondmaal werd een bacchanaal. Tussen de bedrijven door zagen we Money and The man en The Paceshifters nog bateren alsof de laatste dag van ons bestaan was aangebroken. Eigenlijk was dat ook een beetje zo, dachten we even. Ja, heel even…
De zwarte cross is terug en is nooit weg geweest, dat voel je niet alleen aan je water, dat ruik je aan je bilnaad en proef je zonder tong. “Rikie bedankt, Rikie bedankt…” het koor donderde door Oost-Nederland, daar waar het feest vaak een beest is. Gelukkig gaan goden en vooral godinnen nooit heen, ze zal immer hoeden, over de kudde en over haar legacy. Maar, geraniums? Nee, die zal ze nooit vreten. Hoofd schouders knie en teen, nooit gaat tante Rikie heen. Sommige tantes leven forever.
Say ‘Yes’ to apartigheid.