Het jonge spul hoor je nauwelijks klagen, valt me op. Bijna een jaar is er uit hun onstuimige leven gehapt. Door de grote griezel waarvan ik de naam niet wil noemen, gewoon geen zin in.
Het draait alleen maar daarom, hoorde ik een rekkel van 20 zeggen, dat kutvirus dat plots de vijand is. Hij hoorde haast niemand lullen over een vermoedelijke oorzaak, of het voorkomen van een vers virus na deze. Over het jonge spul hoorde je ze sowieso niet, ze moesten maar als gehoorzame schapen knikken. Zo plots is het allemaal niet, dacht de rekkel, zelfs hij had het aan zien komen. Hij klaagde niet want hij wist dat het zinloos was, hij deed zijn best. Tuurlijk had ie meer dan zin in zijn pas ontdekte nieuwe leven, de vrijheid, het uitgaan, de kroeg, de meisjes… man, wat moesten ze er nodig uit.
Eigenlijk hebben ze alle reden om rebels te zijn, alle vitaliteit ook. Ze liepen nauwelijks risico en zouden zo door kunnen gaan met hun bloei als de prutsers het tenminste toelieten. Zo noemde hij ze vaak, de mensen die wij inmiddels bijna allemaal zijn. Hij wilde ze niet in gevaar brengen maar dacht steeds vaker aan uitbreken in plaats van wegduiken. De rekkel vond het plebs en de top in de geld-gestuurde wereld allen even schuldig. Misschien zouden zij zelf ook zo zijn geworden wanneer de aarde niet aan de handrem had getrokken. Ze kwamen er nooit achter want deze waarschuwing beklijfde en ze zouden het finaal anders doen, tenminste, dat waren hij en zijn vrienden wel van plan.
Voor de zoveelste keer met een paar man in één of andere schuilbunker, achterkamer of keet vol bier, wiet en piraten. Weekend! pffft. Ze werden er steeds gaarder van en ze luisterden meer en meer naar opruiende rock&roll die veel beter bij hun stemming paste. Het werd steeds later en zatter, uitgeluld raakten ze niet want het testosteron hield ze wakker en liet ze spreken als Vikings op een rooftocht.
Het jonge spul stond even geparkeerd, door de prutsers. Dat die prutsers massaal klaagden over de economie, kerst en die sneue bejaarden was ze nauwelijks kwalijk te nemen. Ze hadden hun bloei al lang achter de rug en kregen zelfs met een lege maag geen trek meer in een supermarkt. Ze zaten te vol van hun eigen lot, dat wat komen gaat en de schade aan hun portemonnee. Ego’s te dor om enige empathie te voelen voor hun toekomst, het jonge spul. Dat harder zoop dan klaagde, dat vol bruisend levenslust klaar stond om dat jaar in te halen. Ze zouden keten als duivels in een harem, ze hadden goddomme een jaar gespaard en alles bewaard om los te gaan.
De prutsers hadden er mooi lekker lang op los geleefd. Op een manier waarover te weinig mensen lulden. Na al die gelukzalige jaren waren ze oud genoeg om beter te weten, ook oud genoeg om te weten dat het hun toekomst niet meer was. Vol zelfbeklag en nauwelijks schuldbewust liepen ze te zaniken over de naderende feestdagen die aan banden was gelegd. Oh gottegot wat moesten ze er toch mee aan, het ultieme drama. Wie ging nou die kalkoen verschalken? Voor wie waren nu die pakjes onder de kerstboom… Hoe moesten ze in godsnaam die knusse tijd doorstaan zonder een huis vol geforceerde opgedofte flapdrollen. Hoe kom ik de kerst door, dat vroeg een gemiddelde jongeling zich verdomme elk jaar af, virus of niet. Deze gênante kerststress was wel zo’n beetje het meest onfatsoenlijke waarop hij zijn oude soortgenoten kon betrappen.
Het nieuws durfden de rekkels niet meer te kijken, ook de krant was allang passé. Persconferenties en volop gezeik op social media deed ze de schouders ophalen. Gelaten als zombies zaten ze overdag wat online lessen te vreten, van die prutsers. Verder een beetje schappen vullen, gamen, chips vreten en dorst krijgen op lange afstand-chicks, fuck wat een leven.
Het roer gaat om, beloofde de rekkel me in een heldere bui. Daar zouden ze zelf voor zorgen. Vastberaden en stoer liep ie het huis uit met een middelvinger richting de allesomvattende misère. Hij voelde de nood om de aarde te verwarmen met leven en goeie zin ipv ellende.
Toen ik zaterdagnacht uit schraalheid kopje onder ging in mijn schuilkelder trof ik daar de opgeschoten rekkels in een opgefokte bui. Dat kwam niet door de muziek of die paar krat die ze soldaat hadden gemaakt. Nee, het kwam ergens anders door. ‘Kiek dan!’ riep een snotaap verbolgen voordat ik een pilsener kon pakken. Hij drukte me z’n smoezelige telefoon in mijn hand en riep ‘wat een hypocriete klootzakken of niet!’. Ik zag het, een actuele foto van Schiphol met een boel varkens op een bult die zich nergens wat van aan trokken. Ik voelde de fuck-off harder dan ooit, verraden en met gebalde vuisten zaten ze maar weg te rotten in die muffe kelder. Link en in de maling genomen hadden ze plannen om de volgende dag meteen Jantje van de Schoenmaker te bellen. Alles moest godverdomme weer los, ook hun favoriete hang-out. Ze zouden gelijk krijgen van hun kroegbaas en zelf de hekken wel even opengooien.
Na een krat en wat vette muziek moesten ze even naar buiten, stoom afblazen als briesende biervaten op de natte straten van hun dorp vol kerstgeflikker. Godverdomme wat een kutfeest is het ook. Ik hoorde er eentje ‘stille nacht’ blèren als een zatte Hazes. Ik sloeg de deur dicht en wentelde me nog even in de laatste warmte, de cv ketel sliep al een tijdje. Ik draaide de plaat om en ‘Lust for life’ van Iggy Pop beukte uit de speakers. Die kregen geen kans om schimmel te vangen in de zompige kelder. Ik dacht aan de jaren 90, aan de tijd dat ik zo jong was. Toen had ik het ook al wat door, het naderende onheil dat we zelf waren. Zelfs in die tijd waarin alles nog vrijer en makkelijker was dan in de 70ties, alles kon man. Met geen stok hadden ze ons in de kelder kunnen houden, geen weekend en zeker geen jaar verdomme. Ik klokte het koude bier weg en liep richting m’n tuin, de maan was vol en ik piste tegen de notenboom. Het zou niet lang meer duren voordat de rekkels zouden knappen. Ze hadden zoveel kruit in hun donder dat een melkbus carbid er een trekbommetje bij leek.
Na een zwieper of tien hoorde ik in de verte een lantaarnpaal knakken en was het plots donker. Bierflessen landden op straat en de lantaarnpaal kwakte in slow-motion op een auto. De rekkels joelden als bloedhonden…
Lust for life beukte na in m’n kop, m’n kop die knikte en toegaf. Het was mooi geweest, het jonge spul is aan slag.
Foi, wat een spul.