Mijn oude Amerikaanse overbuurman is dood. Zijn roots liggen in Noord Amerika, zijn lijk ligt hier op het processiepad. De gedachte is mooi, dat het zaad door de wind is gedragen en over de oceaan hier naartoe is gekomen om vrucht te schieten, of dat de eikels trans-Atlantisch zijn aangespoeld. Maar nee, de boom is door de mens ongeveer 200 jaar geleden hier naartoe gehaald. Voor de sier en misschien wel voor het hout.
Mijn overbuurman stond hier voor de sier, met een stuk of 100 broers. Amerikaanse eiken, ook wel rode eiken genoemd, wanneer je er in de herfst onder loopt te mijmeren dan weet je wel waarom. De buurman was er vroeg bij, een eeuw nadat z’n voorouders voor het eerst in het Hollandse licht stonden werd hij hier neergezet om het processiepad te begeleiden. In rijen dik staan ze het heilige laantje te bewaken.
Wat moet dat fraai geweest zijn toen het dorp nog minder huizen had en je de singel in vol ornaat kon zien. Parkachtig, met Mariaoord, de Grot, de kerk, de pastorie en dorpshuis Elckerlyc als aanwonenden. Drie cafés aan de dorpskant, tussen de kruidenier, bakker, kapper, kleermaker en de slager. Een klompenmaker en een smid om de hoek en een molen die 100 meter verderop op de bult stond te zwaaien. Van de draaiende wieken kreeg mens en dier trek, de stenen maalden graan voor brood, bier en voer voor de beesten. In de kerkweide maalden koeien gras en draaiden ze vlaaien. Lui, loom vee met schijt aan alles. Eens per jaar was er de dorpskermis en af en toe stond er een circus.
In het pastoorsbos lag vroeger een vijver met daarin een bootje van de goed heiligman. Het bos staat vol met beuken, wat lariksen en douglassparren, een paar zomereiken, acacia’s en wat tamme kastanjes aan de kant van de pastorie. De enige oude plataan van het dorp staat er ook. We speelden er altijd, een magische plek, het krioelde van leven in de vijver.
Pastoor Butzelaar was een invloedrijk figuur want hij kreeg het met zijn status voor elkaar om er een lommerrijk en vruchtbaar dorp van te maken. Het is vast aan de Rooms katholieke lading te danken dat het nog redelijk in tact is, met minder Roomser zaken gaat men namelijk een stuk roekelozer om. Misschien moeten we alle bomen en mooie oude gebouwen gewoon heilig verklaren en blijft er met dat stempel wat meer overeind. Met kerken gaat men zorgvuldiger om dan met andere monumentale gebouwen, hypocriet maar waar. Klakkeloos gaat de mens daarmee om, nog steeds, wat we hebben zien verdwijnen, ook in deze tijd, is belachelijk, dom en arrogant. Net zoals we met onze habitat omspringen, misschien moeten we de hele aarde wel heilig verklaren.
Een boom hoeft ook niet weg, tenzij er een goede reden voor is. Als ie dood gaat en gevaarlijk wordt ivm takken verlies bijvoorbeeld. Ja, de Amerikaanse overbuurman was ook op. Ze worden hier ongeveer 100 jaar oud en dan rotten ze van binnenuit en kunnen er joekels van takken naar beneden komen.
De Amerikaanse eik levert dikke, vette eikels en is een prachtige boom, een knoert met een brede koepelvormige kroon. Hij laat met zn taaie bladerdek nauwelijks een onderlaag toe en staat daardoor redelijk vrij in de aarde, als die aarde te kleiïg is dan gedijen ze niet, en als ze gedijen dan hebben ze de mens en de Amerikaanse ooglapmot als enige bedreiging. De mens die hem hier bracht en de mot die hem hier vond. Opvallend is wel dat rondom uitheemse soorten veel minder insectensoorten leven dan rondom inheemse soorten zoals een Hollandse zomereik, en dat is weer jammer voor de biodiversiteit. Ondanks de pracht van uitheemse soorten moeten we juist de inheemse bomen koesteren en flink aanplanten.
De vleermuizen die een thuis hadden gevonden in onze spouwmuur hebben vast een nieuw huis gevonden in de oude rode eiken. Het fladdert er volop van de griezels, laag scheren ze de insecten uit de lucht. Een tijd terug dacht ik dat er een boomklever tegen ons huis zat. Het was zomer en broeierig. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat het een vleermuis was en kreeg ik in de gaten dat er een enorme kolonie in ons huis woonde, tussen de muren welteverstaan. Door een opening tussen de bakstenen schoten ze de schemerende hemel in. Toen m’n zoon aan de binnenkant van de muur ging bonken begon ik te tellen. Na honderd ben ik gestopt, het hield verdomd niet op.
Het zijn wonderbaarlijke beesten, als projectielen schoten ze na het tweeduister de opening van 3 bij 1 cm weer in. De paraplu-achtige vleugels klappen ze in een milliseconde gestroomlijnd in, Superman of een dakhaas zou zich finaal te pletter hebben gevlogen. Ik weet dat ze beschermd zijn en dat er natuurliefhebbers zijn die graag willen dat je de kolonie meldt, telt en in kaart brengt maar daar had ik geen zin in. Laat gaan, ik had er geen last van en vond het alleen maar mooi. Jaren daarna hebben we de muren geïsoleerd en zijn al die openingen dichtgemaakt. Ik twijfel weleens of ik er goed aan heb gedaan en of de hele bubs niet per ongelukkig is ingemetseld. Dan had ik het moeten ruiken, zou je zeggen.
Ik dacht daaraan toen ik de oude trouwe reus gevloerd zag liggen met holle gaten in z’n romp. De boomkont was er eentje om ontzag voor te krijgen. Jaarringen die me tot de 120 brachten, de magere schrale jaren waren er maar z’n groei leek consistent. Bij het jaar dat ik geboren ben voelde ik m’n nietigheid en leek het of de jaren minder vet waren, maar dat zal de grootte van de ringen wel geweest zijn.
De boom heeft veel tijden doorstaan, pastoor Butzelaar, de roaring twenties, de 1e en de 2e Wereldoorlog, de conservatieve coole 50ties, de hippe 60&70ties, de koude oorlog, de zure regen, millennium-stress, de CO2 toestand, de Corona…hij schommelde echter van geen kant. Een verdraagzaam en onverstoorbaar wezen in een wereld vol druktemakers. Een wezen met een bewustzijn, dat kan niet anders.
Is de mens daar niet ontsproten? Onder de boom der kennis van goed en kwaad? Eva en Adam? Onze roots liggen er, ook al is het een sprookje van jewelste en hebben we geen wortels. Bomen zijn onze houvast, van de bijbel tot de Koran, van de Boeddhisten, Hindoes, Soefi’s, Germanen tot de Maya’s; ze spelen in al hun verhalen een hoofdrol. Verering van mensen heb ik altijd sneu en lelijk gevonden maar van bomen snap ik het wel. De Amerikaanse overbuurman was geen drakenboom van duizenden jaren oud, hij was niet de Maha Bodhi en bij de Germaanse Yggdrassil vergeleken was ie een tak, maar toch… hij stond er maar mooi.
Het is goed zo, aju en bedankt buurman, voor de zuurstof, de pracht en het leven dat je herbergde en alles wat we niet weten. Het is tijd voor nieuwe bomen, veel bomen, laat ze maar komen.