Toen de dorpsgenoten van Höllenboer onverwacht een kneiter van een hit scoorden en de plaat goud werd moest er natuurlijk een feest georganiseerd worden. Jo Oortwijn, van Smid’s Willem, was hun manager, een dorpsgenoot met liefde voor muziek en een neus voor talent. Hij was ook de manager van Damaged Brain, onze eerste band, zelf had hij oa talent voor autodidact en eigengereid managen, dat paste ons precies.
Het succes van Höllenboer werd in de kiem ontdekt door Bunny Music, een sublabel van platenmaatschappij Dino Music. Een fanatiek label die de Sallandse geur van succes zelfs in Hilversum kon ruiken. Ze doken geregeld op ontluikende successen en ze waren experts in eendagsvliegen. Gerard Oosterlaar, alias Gait van van Dam’s Harm aka Höllenboer en kompaan Bas van den Toren, de John Lennon van Luttenberg, werden geleefd door dit landelijke maniakale succes.
Toen het hele land het liedje zong, dat voor de lol ontstaan was ter gelegenheid van een verslavingsfuif, en Gait en Bas het nummer al meer dan zat waren was het tijd voor de plechtige uitreiking van de gouden plaat. Een uniek moment dat werd opgetogen met muziek en bombarie, zoals dat hoort. Natuurlijk moest dat gebeuren in café de Schoenmaker, de stamkroeg van Bas en Gait, die toen uit de voegen barstte van het leven. Een dorpskroeg zonder aanstelleritis, bruin met een caramelkleurig plafond, een analoge jukebox, een biljart met oude koperen lampen erboven, Perzische kleedjes op tafel, goeie muziek, fijne verlichting en natuurlijk een centrale bar met een griezelige omzet en dito klantenkring. Het is niet zo moeilijk.
Höllenboer mocht zelf ook ingrediënten aandragen om het programma wat op te ronken, en dat was maar goed ook. Aangezien Luttenberg een klein wereldje is en het aan wat lokaal gedonder niet mocht ontbreken werden we al rap uitgenodigd. In die tijd speelden Lubbers en ik bij The Prodigal Sons en we hadden wel zin om daar een potje te spelen. De liedjes van Höllenboer zaten sowieso in ons DNA, en tegen een feestje zeiden we standaard ja.
God, de kroeg zat ramvol genodigden en stamgasten. Je kon het slag van hier en de gasten van elders met de ogen dicht nog onderscheiden. Wild pluimvee versus vreemde siereenden, volks gespuis maar van divers pluimage. Dat ging wonderwel samen nadat we de katten wat uit de boom hadden gekeken en ons overgaven aan het moordende tempo aangaande de sapjes. Het biljart was het podium en Gait en Bas zaten in het begin nog plechtig op stoeltjes als een bruidspaar. Een bruidspaar met schik die zich schikte in een rol die ze glad was overkomen. Ze tuimelden door het succes van verbazing in verwondering.
In de stal van Dino Music zaten vooral NL artiesten waar we niks mee hadden, van René Froger tot Grant & Forsyth en van Jody Bernal tot Linda, Roos & Jessica, gelukkig waren er genoeg andere mensen die het vraten als mayonaise. Speciaal uit deze stal kwamen de Havenzangers en Marianne Weber de avond opluisteren samen met nog een paar Shetlanders waarvan ik me weinig kan herinneren. Gait en Bas denk ik ook niet, het bruidspaar mengde zich namelijk meer en meer tussen de inboorlingen.
De mensen van de platenmaatschappij voelden zich de ceremoniemeesters van het bal en ze hadden moeite om de aandacht van de incrowd wat bij de plechtigheden te houden. Er werd geregeld fanatiek ge-sssst wanneer er weer een plechtigheid om zeep werd geholpen door onbeschoft rumoer. Fotografen, pers, radio en tv-mensen krioelden door de zwetende feestgangers terwijl Marianne Weber zong als een diva met de broek vol appelmoes. Ook de havenzangers tapten uit het bekende vaatje diarree, het ‘met z’n allen’ was een droevige slogan. Ze kregen slechts bijval van de siereenden en Hellige Henne die zijn jeneverglas bij een scheet nog hief. Ik heb geen handje de lucht in zien gaan, ja hooguit om een rondje in te doen. ‘s Nachts voor tweeën was het hier net zo gezellig als na tweeën, een beetje mens heeft geen klok of carnaval nodig om een party te hebben.
Dergelijke NL sterren treden op met een muziekband, daar jodelen ze dan overheen, dat is lekker goedkoop en eigenlijk gewoon een soort karaoke. Wij moesten uiteraard niks van die fopperij hebben en hadden ons spul er in de middag al neergezet. Dikke Marshalls, een ronkende Ampeg en een Ludwig met ketels waar Sugar Lee Hooper in spagaat doorheen kon springen, zonder een kant te raken.
Eindelijk mochten we erop, het was ook de hoogste tijd om het feest wat op te fleuren met wat r&roll uit eigen tuin. We werden aangekondigd door Höllenboer en tijdens de lovende woorden zag je de gasten al zenuwachtig worden. Natuurlijk sloegen we even een gitaar aan om te kijken of de oude versterkers de bandbus weer overleefd hadden, tuurlijk ramde Lubbers op zijn drumstel om te voelen of de trommels goed stonden. Hij bonkte het dode bier van de gasten tot bruisend gerstenat nog voor hij 1-2-3-4 blèrde.
Na ‘4’ denderden we de hele hut wakker en was de avond aan. Afkeurende blikken, gemor en getier, reeds voor we begonnen werd ons duidelijk gemaakt dat we hun feestje niet moesten verstieren, hun feestje… Maar goddomme, na Gait’s vlammende aankondiging konden we alleen maar los gaan als bavianen, beuken met die hap. Het duurde dan ook maar even of ons gastoptreden leidde tot een relletje. We waren veel gewend maar dit… alsof we in een slechte film zaten waarin de conservatievelingen in moesten grijpen om de beschaving te redden van de duivel. Marianne Weber sprong op het podium dat nauwelijks een podium was, we pasten namelijk niet op het biljart, en het leek of ze in brand stond. Ze ging tekeer als een op hol geslagen draaiorgel en draaide zo de volumeknoppen van onze versterkers terug, wel godverdomme! De zanger van de havenzangers moest zich er ook mee bemoeien, de kleine scheffer trok aan onze gitaren en probeerde drumstokjes te grijpen alsof hij in de Ted de Braak show onder de stokkenvanger stond. Hij droeg laarsjes met flinke hakken zodat het nog wat leek maar kwam met z’n kruin nauwelijks tot aan m’n kin. Hij had geluk dat ik van m’n pa geen vrouwen en ukkies mocht stompen dus ik richtte me op Weber die plots werd bijgestaan door een paar Sjaken. En verdomd, daar kwam het volk van de platenmaatschappij en een opgeverfde pr-dame ook nog in actie, het zakie ging me tekeer…. Goddank sprongen Höllenboer en Jo er net op tijd tussen om de boel te sussen en om te voorkomen dat er bloed ging vloeien. Niet alleen de band balde de vuisten, ook de incrowd was klaar voor een non-verbale roast. Dieper in het hol van de leeuw waren ze nog niet geweest, ze hadden werkelijk geen idee…
Gelukkig bleef het bij een opstoot van enkele minuten en speelden we door tot de ceremoniemeesters afdropen richting het tentje die speciaal voor de gelegenheid aan de gevel was geplakt. Wat dachten ze wel niet.
Nadien was de knok-vibe weg en was er tijd voor reflectie en nog meer versnaperingen. Höllenboer moest nog met diverse bobo’s op de foto met gouden plaat en al. Handtekeningen werden gezet en de afstand tussen pluche en persvoer bleek op kousenvoeten te belopen. Op de plee kwam ik de grootste havenzanger tegen, hij keek me min aan en ik roerde met m’n vinger in z’n bier om het levend te maken. Een knie raakte zijn noten waarna ik zonder boe of bah verdween in de rokerige kroeg. Een aju kon ie godverdomme vergeten, met z’n kekke schippers pakje.
De A&R manager kwam nog even op hoge poten met wat bobo’s bij ons staan om ons de les te lezen. Hij had zoiets werkelijk nog nooit meegemaakt, wie we wel niet dachten te zijn! Een stelletje lawaaimakende provincialen, amateurs, dat waren we. Prutsers. We moesten één ding vooral nooit vergeten, ‘we zouden er nooit komen…’
Ik wist volgens mij wel wat er met ‘er’ bedoeld werd maar wist vooral dat dat een plekje tussen je oren was. Höllenboer wist er alles van en ging na dit succes gestaag en blij door op z’n boerenfluitjes, ze hadden van de showbizz geproefd maar wisten voordien al dat die trammelant niks voor hen was.
Ongeveer 4 jaar later waren we getransformeerd tot een andere band, 16Down genaamd. Een vage hybride overgangstijd waarin we ons ontdeden van de cowboylaarzen en wat quasi universeler voor de dag kwamen.
We maakten een demo, gingen leuren bij platenlabels en hadden zomaar beet bij een paar grote jongens. Na wat gesteggel en gesnuffel kwamen we warempel uit bij Dino Music, hun stal was inmiddels wat ge-upgrade met bands als Di-rect en Anouk en een deal werd ouderwets beklonken. Het duurde maar even of we kwamen verdomd dezelfde lui tegen die we vier jaar daarvoor in Luttenberg tegen waren gekomen. Er werd geen woord over de close-encounter gerept want ze herkenden ons gewoonweg niet.
Pas later, toen het contract getekend was en er geen weg terug was, werd de sfeer wat gemoedelijk en hadden we zin om het akkefietje eens bij de boys onder de neus te drukken. Dat moment vonden we tijdens een voorprogramma van Anouk. We zaten bier te drinken in een vrij decadente kleedkamer en waren zo baldadig als de neten. Een setting waarin we net zo matig pasten als de Hilversumse bobo’s in de Schoenmaker. We zeiden ‘god, dat Busje komt zo van Höllenboer… hebben jullie dat ook niet uitgebracht?’ Nou en of ze dat uit hadden gebracht! Poeh, de verhalen kwamen los en ze waren vol lof. Ze wisten zich een avond te herinneren die ze nooit zouden vergeten, ze hadden het gevoel gehad dat ze in het wilde westen waren beland. Er had nog een band gespeeld die alle wetten tartte, echt onmogelijke gasten die er geen reet van begrepen hadden. Van die jongens hadden ze nooit meer iets vernomen, precies wat ze voorspeld hadden. Enzo.
Toen we na het relaas vertelden dat wij die prutsers waren, die varkens, die provincialen die zo’n herrie hadden geschopt, werd het akelig stil. We voelden ondanks het bier de plaatsvervangende schaamte en sloegen al rap hier en daar op een schouder om de hachelijkheid wat te verlichten. Aah joh, dat kan iedereen overkomen…of zoiets. Het bleek dat je geen boer hoefde te zijn om te lachen met kiespijn of om te rieken naar dunne mest.
De ballade ‘Subtle Movements’ werd een hit en was geen representatief liedje want beuken deden we nog steeds. Met dezelfde versterkers en dezelfde vingers die geen fuck you nodig hadden. We zouden er nooit komen maar gelukkig kwam het busje zo.
We rockten nog lang en gelukkig.