The Bloemencorso

bloemencorso

Ik was 12 toen ik steeds beter in de smiezen kreeg dat het tijd werd voor mijn eigen keuzes en zo. Het was een broeierige nazomeravond en ik stond met m’n familie langs de kant van de weg in Lemelerveld. De jaarlijkse bloemencorso was vaste prik.

Een slinger aan praal stond garant voor een portie vermaak van de bovenste plank. Mijn oom prees het kanaalvolk uit zijn buurdorp keer op keer en plukte er elk jaar een bloemetje. Door de lege knoopsgaten kon je zijn donkerblauwe adelaar goed zien. Op de wilde vaart was ie een kerel geworden om in de gaten te houden. Met een anker in zijn nek zorgde hij altijd voor plek en roken we de bloemen stijf vooraan.

Over sloten en waterleidingen was ik geregeld richting het Overijssels kanaal geschaatst. Ook met een vlot meerden we geregeld haveloos in Lemelerveld aan. Daar hadden ze softijs en een bowlinghal. Bij het Luttenbergse ven, die officieel in Lemelervelds territorium lag, kwamen we ook geregeld om skinny te dippen en kikkers op te blazen. Kinderen kunnen soms beesten zijn.

We waren op de fiets gekomen, ik op mijn Raleigh chopper, en was er als eerste. Op de sticker achterop mijn bananenzadel stond niet voor niets ‘inhalen vergeet het maar’.
Mijn softijsje smolt omdat ik soms vergat hoe lekker ie was, ik aanschouwde dan ook een hemels bloemetjes paradijs, een orgie aan huisvlijt. Ze bedenken wat om samen te zijn en weer een reden tot zuipen te hebben. Ik zag steeds beter in dat het ganse leven een grote poppenkast was. Een mirakels mooie, dat wel.

Met mijn vossenstaart veegde ik mijn jatten schoon en ik drukte een laatste geplette sport-life uit mijn blister. Ik kauwde als een cowboy, spoog op de stoep en rook shag en boldood.
Een machtig sterke herinneringsmachine die neus, de associaties vliegen je ongeacht tijd zo de kop in. Tabak, zweet, suikerspinnen en frituur verpakt in pluimen dieseldamp. De verticale knalpijpen bombardeerden de ijle zomerlucht met dof geknetter en zwarte wolken roet. De boerenzakdoek dragende knuppels op de hakkelende trekkers glunderden en knikten amicaal. Ook hier was het ons kent ons en de inteelt nabij. Meer trots dan pk’s.

De karren trokken in allerlei gedaantes voorbij, een serene stoet van stoethaspelende freaks. Geil van onnozele prestaties, heil in vlijt en folklore. Dode bloemen op lijm, uit de aarde, door ons geplant voor de corso. Op een rij.

Mijn buurmeisje werd gestoken door een dikke wepse, dat schreeuwde ze tenminste. Na de kreet en het vallende ijsje greep mijn peetoom, een gediplomeerd EHBO-er, haar poezelige hand en zoog als een volwassen baby het gif uit haar lijf. Het leek of mijn buurmeisje kromp. Dat had ik hem eerder zien doen, hij was een professional want hij keek in-the-heat-of-the-moment nergens naar, blind van plicht en de juiste volgorde. Zoals werpende vrouwen gêne vergaten.

Toen de pastoorsmeid met de kermis eens wiebelig werd reanimeerde hij haar nog voor ze de vloer raakte. Ook een zatte aap heb ik hem in die tent zien beademen. De gevloerde haggebalg zat onder de stukken kots en snotter maar mijn oom kneep in zijn neus en blies hem met zijn bek wijd los het leven weer in. De stukken zaten nog in zijn baard toen ze hem als God op de schouders door de tent droegen. In het Sallands Weekblad was dat goed te zien. Alsof hij wasknijpers had gehapt in een dixi.
The Green Comets zette ‘Johnny B. Goode’ in, dat kan ik me nog goed heugen want mijn pa twistte alle aandacht voor mijn heldhaftige peetoom’s voeten weg.

Mijn buurmeisje knipoogde ondanks de pijn toen mijn oom aan haar vinger zoog. De oogstpraal schoof als een acid-trip voorbij, Lucy in the Sky with provinciaaltjes. De Lemelerveldse Indian summer gevangen in een jaren 60 vloeistof-projector.

Alsof mijn EHBO-oom er liters slangengif uit had gezogen spoog hij de klodders op de klinkers. Ik kreeg enkele spetters op mijn voeten. Dat krijg je met die nichterige sandaaltjes. De dag erna kocht ik bij Jopie van de Schoenmaker mijn eerste All-stars en bij Klompen Kok een paar sappige klompen. Gele peppels in maat 48, met buffelleren wreefleer. ‘Doar hi-j’ ‘um.’

Sterrits kwamen me rond die tijd ook de ster uit. Dat gedraal en gestuiter in een volle auto vol rook en eau-de-cologne op die duistere kronkelweggetjes deed me voor het eerst jokken. Ik fakete wagenziekte en stak mijn naar satésaus smakende vingers diep in mijn strot, tante Bea’s goede goed zat onder mijn half verteerde Chinese schotel. De leren autostoel van mijn pa leek te leven en zijn sigarenrook werd overmand door de lucht van mijn zoere maagsap. Het was mijn laatste sterrit.

Tijdens de, speciaal voor de kermis, versierde-tuinen-tocht had ik mijn baard vers in de keel en schreeuwde ik de ganse familie-vibe naar Jan Steen. In de spreekwoorden-abc-straat tetterde ik elke spreuk keihard door de kar. Mijn nicht beet haar buitenboordbeugel van ellende rijp voor de oudijzerboer en sprong uit de steeds harder rijdende Mercedes. Het hoefijzer donderde van de gril. Mijn nicht lag achterover in de rododendrons met haar maillots aan het bordje waarop de spreuk scandeerde ‘schaamrood brengt warm water in de sloot’.
De straat liep schuin af en mijn pa schampte mijn aanstormende tante. Ze kwam uit de tuin vliegen met de spreuk ‘likken als Lassie morgen krijgen we nasi’. Ome Henk zat op zijn klapstoel en smoorde een pijp van boomheide. Hij likte zijn baard vlak voor de Mercedes hem vol in de hoeven reed. Dat was mijn laatste versierde-tuinen-tocht.

Toen in de late herfst de pepernoten als sloffe baby-bitterkoekjes in de uitverkoop bakken lagen kwam Sinterklaas eraan. Ik was allang klaar voor wat anders en was boterverliefd op Angela. Ze was uitverkoren om zwarte Piet te spelen, ik moest wel gaan. Toen ik op mijn klapstoel ging staan om haar te spotten kraakte ik pardoes door de stof en ik flikkerde een thermoskan koffie vol over mijn oma’s nep bontjas. Het hete zwarte vocht trok diep in de plooien van haar schildpadden nek, de rode adertjes onder haar perkamenten blosjes sprongen en ze vloekte een deuk in de intocht. Toen de fanfare zat als een toeter het dorpshuis uitdweilde vree ik Angela in de koude bosjes blank tot ik sterren zag.
En of dat mijn laatste bedevaart was…

Ome Tone was dat jaar nog voor Sinterklaas gevraagd. Hij had beledigd bedankt voor de bedenkelijke eer, hij ging vast niet als een verheven pedofiele kut-geestelijke in een jurk door het dorp.
Nog liever zat ie onder de pek en veren op een rikkepaal vol krammen.

Dat het leven vanzelf gaat en komt terwijl je er bent is een zegen. Alles is gelijk niemand heeft gelijk. Wees vrij en kies, ook al kiest het jou, wat het ook is. Wees jezelf, het makkelijkste dat er is. Leef en heb lief.

Aan deze tegelwijsheid dacht ik toen ik tijdens het eerstvolgende Luttenbergs feest in de gloria was en de lange tafels vol bier zag deinen op de dreunen van de band. The Green Comets speelde ‘Amen’ en het volk lag aan Bacchus’ voeten terwijl de obers als feeders de dienbladen vol zweetten.

Ik lag niet op mijn knieën, ik dronk bier en stond fier aan de tap met wat mooie dames aan mijn gat. Ik sloeg mijn naasten op hun schouder en liet het leven me slaan.

Amen, de groene knuppels komen eraan.

Spread it